Verbonden Léven

Mc.8,34 – 9,1 (17/02/2023)

Nu riep hij zijn leerlingen en de grotere kring bij zich en zei hen: “Wie de bedoeling heeft achter mij aan te komen, moet zichzelf verloochenen, zijn kruis opnemen, en mij volgen. Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van mij en de bevrijdende boodschap [euangellion], die zal het redden.
Want wat helpt het een mens de hele wereld te winnen, als hij zijn leven er mee verspeelt? Of wat kan een mens geven in ruil voor zijn leven? Wie zich bij deze overspelige en zondige generatie schaamt over mij en mijn woorden, over hem zal ook de mensenzoon zich schamen wanneer hij komt in de grootheid van zijn Vader met de heilige engelen.”
En hij zei tegen hen: “Amen, ik zeg jullie: Sommige van de hier aanwezigen zullen de dood niet proeven voordat zij het koningschap van God hebben zien komen in kracht.”

De ‘bevrijdende boodschap’ is géén vrijblijvende boodschap! Wie Léven zoekt in het navolgen van Jezus, kan dat vinden – meer dan waar elders ook. Maar dat ‘Léven’ heeft wel een eigen kleur, een heel typische, maar noodzakelijke invulling.
De ‘invulling’ begint met het ‘uitgommen’ van jezelf! Dat wat je ‘leven’ noemde, het gewone, ietwat oppervlakkige en op jezelf gerichte leven van alledag, zul je achterwege moeten laten. En dat zal pijn doen; het zal aanvoelen als een sterven. Wij zijn immers zo verknocht aan dat leventje, en we hebben het ook zo ingericht dat anderen er ons nog voor prijzen ook. Wat we echter zullen winnen is: bevrijding, Léven in – eindelijk – de volle en enig waarachtige betekenis van dat woord. ‘Léven’ is vervullend, verheugend, blij, dood-overwinnend, levengevend – ook en juist vooral voor ánderen.

Mc.7,24-30 (8/02/2024)

24    Jezus vertrok van daar [Galilea]
       en ging naar het [niet-Joodse] grensgebied van Tyrus en Sidon.
       Hij trok er in een huis
       en wilde niet dat iemand het wist.
       Maar hij kon moeilijk verborgen blijven.
25    Een vrouw
       van wie het dochtertje last had van een nog niet gereinigde geest,
       kwam naar hem toe
       en viel aan zijn voeten neer.
26    Die vrouw was een Helleense van Syro-Fenicische afkomst
       [dus niet-Joods, ‘heidens’].
       Zij vroeg hem de demon uit haar dochter te verdrijven.
27    Maar Jezus zei haar:
       “Laat eerst de kinderen [= Joden] verzadigd worden!
       Want het is niet goed het brood van de kinderen te nemen
       en dat naar de hondjes [= ‘heidenen’] te werpen.”
28    Maar zij antwoordde hem:
       “Toch wel, Heer,
       want ook de hondjes eten onder de tafel
       van de kruimels van de kindjes!”
29    Nu zei Jezus haar:
       “Omwille van deze woorden: ga heen;
       de demon is uit je dochter weggegaan.”
30    De vrouw ging naar huis
       en vond het kind in haar bed;
       de demon was weggegaan.

Vanuit dit verhaal wil ik graag drie personages naar voor schuiven: Jezus, de vrouw en het dochtertje.
Jezus blijft aanvankelijk vasthouden aan ethisch-religieuze grenzen die hem en de Syrofenicische vrouw van elkaar onderscheiden, maar hij is voor rede vatbaar. Hij bewaakt zijn eigen grenzen niet angstvallig en laat zich raken door de nood van anderen.
De Syrofenicische vrouw toont zich als uiterst zorgzame en gelovige moeder. Omwille van de zorg voor haar dochter laat ze zich niet afschepen door een vernederend antwoord. Ze heeft al haar hoop op Jezus gesteld. Hij is misschien wel de laatste die haar dochtertje zou kunnen genezen. Op subtiele wijze herformuleert ze Jezus’ antwoord en weet ze hem op andere gedachten te brengen. Ze leeft vanuit een open en vertrouwvolle houding die uiteindelijk het leven van haar dochter redt.
Het dochtertje heeft geen stem in dit verhaal. Misschien staat ze wel symbool voor alle stemlozen die omwille van ziekte niet meer voor zichzelf kunnen opkomen. Het is maar dankzij anderen die zich het lot van deze mensen willen aantrekken, dat genezing voor hen mogelijk wordt.

Mc.8,1-10 (10/02/2024)

1      In die dagen was er weer een grote menigte bij hem
       en zij hadden niets te eten.
       Hij riep zijn leerlingen bij zich en zei tegen hen:
     “Die mensen beroeren mij tot in mijn binnenste,
       want ze zijn al drie dagen bij mij en hebben niets te eten.
     Als ik hen zonder eten naar huis stuur,
       zullen ze onderweg bezwijken,
       want sommigen zijn van ver gekomen.”
     Zijn leerlingen antwoordden hem:
       “Vanwaar kan iemand in dit afgelegen gebied
       brood halen om al die mensen voldoende te voeden?”
     Hij vroeg hen: “Hoeveel broden heb je?”
       Ze zeiden: “Zeven.”
     Hij gebood de mensen op de grond te gaan zitten.
       Hij nam de zeven broden
       en na gedankt te hebben [eucharistein], brak hij ze
       en gaf ze aan zijn leerlingen
       om ze voor te zetten aan de menigte.
     Ze hadden ook enkele visjes.
       Hij zegende die
       en zei ze ook voor te zetten.
     Ze aten en werden volop gevoed.
       En toen ze de overblijvende stukken ophaalden,
       waren er zeven manden.
     Er waren ongeveer vierduizend mensen.
       Toen stuurde hij hen weg.
10    Onmiddellijk stapte hij in een boot, samen met zijn leerlingen,
       en ze kwamen in de streek van Dalmanuta.

Jezus’ tedere bezorgdheid is ook in dit verhaal te voelen. Ze is deze keer niet gericht naar één specifieke mens, maar naar een ganse menigte. Ze hadden hun huizen verlaten, waren hem tot in de woestijn gevolgd en bleven dagenlang bij hem. Jezus is zich terdege bewust van hun vermoeidheid en honger. Het beroert hem. Hij ziet de noden van de mensen en laat zich erdoor raken tot hij in beweging komt. Het wordt een wonderbaarlijke beweging van breken en delen, uitdelen en overhouden. Het geheim van het wonder vertrekt steeds vanuit een schaarste, een nood, en langsheen een leven-gevend proces van breken en delen, mondt het uit in overvloed. Mensen worden verzadigd tot ze met hernieuwde kracht de weg verder kunnen gaan.
Dat is ook de dynamiek in onze Eucharistie: aanbrengen wat voorhanden is, breken en delen, uitdelen en overhouden. En als het goed zit, klinkt ook daar de wonderbaarlijke opdracht door die Jezus aan zijn leerlingen gaf: “Geven jullie hun maar te eten!”

Mc.10,46-52 (24/10/2021)

Ze kwamen in Jericho. Toen hij en zijn leerlingen daar vertrokken, volgde hen een grote menigte. De zoon van Timeüs, Bartimeüs de blinde, zat langs de weg te bedelen.
Horende dat het Jezus de Nazoreeër was, begon hij luid te roepen: “Zoon van David, Jezus, ontferm je over mij!” Velen snauwden hem toe dat hij moest zwijgen. Maar hij riep nog luider: “Zoon van David, ontferm je over mij!”
Jezus bleef staan en zei: “Roep hem.” Ze riepen de blinde en zeiden hem: “Hou moed, sta op, hij roept je!” Hij wierp zijn mantel af, sprong op en kwam naar Jezus toe. Ten antwoord zei Jezus hem: “Wat wil je dat ik je doe?” De blinde zei hem: “Rabboeni [mijn geliefde meester], dat ik weer zie!” En Jezus zei hem: “Ga, je vertrouwen heeft je genezen”, en onmiddellijk zag hij weer en hij volgde Jezus op zijn weg.

Vandaag een bekend en geliefd verhaal. We zijn er mee opgegroeid dat Jezus aandacht had voor randfiguren (we noemden ze toch maar liever geen marginalen), net daar waar iedereen ze ‘aan de rand’ láát. Het is echter nog niet omdat we met het bééld opgegroeid zijn, dat we het ook wáár-maken …
Ook de vraag die Jezus stelt, kennen we, ook al kan die verrassen: “Wat wil je dat ik je doe?” Het kan altijd nuttig zijn je even af te vragen wat jíj zou antwoorden als Jezus jóu dat vraagt (wat hij dóet!).
Maar ik wil vandaag een andere vraag stellen: Bij jouw antwoord aan Jezus, hoe zou jíj hem aanspreken?
Bartimeüs doet dat met ‘Rabboeni’, wat eigenlijk onvertaalbaar is, maar het best kan weergegeven worden met de ogen van een kind waarin je de bewondering en aanhankelijkheid kunt aflezen als het ‘meester Luc’ zegt! Een koosnaam dus voor een ondefinieerbare afstand-nabijheidsverhouding.
Hoe zou jij hem aanspreken? Wat is jouw koosnaam voor Jezus, die vreemd-vertrouwde, die marginale centrum-mens, …?

 

Mc. 8,27-33 (16/02/2023)

Jezus ging met zijn leerlingen van daar weg naar de dorpen van Caesarea van Filippi [ca. 40km noordelijker, aan de voet van de Hermon, bij de bronnen van de Jordaan; overwegend heidens]. Onderweg vroeg hij hen: “Wie zeggen de mensen dat ik ben?” Ze antwoorden: “Ze zeggen: Johannes de doper; anderen zeggen Elia, of nog anderen één van de profeten.”
Toen vroeg hij hun: “Maar jullie, wie zeggen jullie dat ik ben?” Petrus antwoordde: “Jij bent de Gezalfde [Christos/Messiah]!” Streng zei hij hen hierover met niemand te spreken.
Hij begon hen te onderrichten dat het ‘moest’ [= nodig, noodzakelijk, in de lijn v.d. Bijbelse/Goddelijke logica van de Liefde] dat de mensenzoon veel zou lijden en worden verworpen door de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden, dat hij zou worden gedood en na drie dagen opstaan.
Hij zei dit vrijmoedig [= in blij vertrouwen]. Petrus nam hem apart en begon hem hierover te weerleggen. Maar Jezus keek om naar zijn leerlingen en sprak Petrus streng toe: “Ga weg, achter mij, weerstrever [satan], want wat je bedenkt is niet van God, maar van mensen.”

Waarom toch is Jezus vaak zo terughoudend als het over de bekendmaking van zijn messias-geheim gaat? Was hij niet net daarvoor in de wereld gekomen?
Wellicht was dat omdat het enige tijd en verdieping vraagt eer de leerlingen echt juist begrijpen waar het om gaat. Er is wat ‘de mensen’ zeggen en er is wat Petrus zegt. Toch heeft hij het duidelijk ook nog niet helemaal door, dat zien we verderop in zijn discussie met Jezus. Daar tussenin staat waar niemand aan denkt als ze het over een ‘messias’ hebben: dat de goddelijke logica van de liefde voert naar het kruis.
Laten we er vandaag – en elke dag van ons Christen-zijn! – even bij stilstaan dat de ‘redder’ die wij volgen en proberen na te volgen de liefde als leidraad neemt, maar dan wel geen zoetzemerige zelfgerichte liefde, maar een die zó consequent op de ander gericht is dat ze alle lijden die daaruit voortvloeit er wil bijnemen.
Gemakkelijk is deze gedachte – en concrete weg – niet; bevrijdend wel!

Mc.7,14-23 (7/02/2024)

14    Toen hij de menigte weer bij zich had geroepen
       [na een onderhoud met de farizeeën (v.1-13)],
       zei hij tegen hen:
       “Luister allen naar mij, en kom tot begrip!
15    Niets wat van buitenaf de mens binnenkomt
       kan hem ontwijden,
       maar wat van binnenuit de mens buitengaat,
       dat kan hem ontwijden.
16    Wie oren heeft om te horen, moet luisteren!”
17    Toen hij van de menigte thuis was gekomen,
       vroegen zijn leerlingen hem naar die gelijkenis.
18    Hij zei tegen hen: “Zijn jullie ook zo onbegrijpend?
       Weet je niet dat al wat van buitenaf de mens binnenkomt,
       hem niet kan verontreinigen?
19    Want het gaat niet binnen in zijn hart,
       maar in zijn buik
       en gaat dan weer naar buiten, alle voedsel reinigend.
20    Maar wat van uit de mens naar buiten komt,
       dat ontwijdt hem.
21    Want uit het hart van de mensen
       komen kwade gedachten naar buiten:
       ontucht, diefstal, moord,
22    overspel, hebzucht, boosaardigheid,
       bedrog, losbandigheid, een kwaad oog [afgunst],
       laster, hoogmoed, verdwaasdheid.
23    Al deze slechte dingen gaan van binnen naar buiten
       en zíj ontwijden de mens.”

We maken onszelf vaak wijs dat de dingen die fout lopen of de misstappen die we zetten, veroorzaakt worden door iemand anders of toch in ieder geval buiten onze wil om gebeuren. We schuiven de verantwoordelijkheid ervoor liefst zo ver mogelijk van ons af. Maar Jezus brengt de verantwoordelijkheid voor onze daden terug naar daar waar ze vertrekken, nl. bij onszelf. Wat je zegt en doet vertrekt steeds van binnenuit. Het is een kwestie van het hart.
In de Bijbel wordt met het hart de innerlijke mens bedoeld. Het hart is de zetel van de gevoelens, van de verbeelding, van de ideeën, projecten en beslissingen. Met andere woorden, in de Bijbel is het hart de plek van waaruit beslissende levenskeuzes genomen worden. Het is dus belangrijk om deze plek zuiver te houden. Wat we zeggen en doen laat immers zien wat er in ons hart leeft en op wie of wat we gericht zijn.
Als we een stukje van G-d in ons hart toelaten en de moed hebben om ons handelen daarop af te stemmen (of net niet), dan zal dat te zien zijn in hoe we leven, in onze keuzes en onze beslissingen.