Verbonden Léven

Mc. 6,17-29 (29/08/2020) Marteldood Joh. de Doper

In die tijd had Herodes Johannes laten grijpen en in de gevangenis in boeien geslagen omwille van Herodias,
de vrouw van zijn broer Filippus, want hij had haar tot zijn vrouw genomen.
Johannes had immers tot Herodes gezegd: 'Het is je niet geoorloofd de vrouw van je broer te hebben.'
Herodias was daarom op hem gebeten en wilde hem doden, maar zij kreeg geen kans,
want Herodes had ontzag voor Johannes. Hij wist dat hij een rechtschapen en heilig man was,
en nam hem in bescherming. Telkens wanneer hij hem gehoord had,
verkeerde hij in tweestrijd; maar toch luisterde hij graag naar hem.
Er kwam echter een gunstige dag, toen Herodes bij zijn verjaardag een maaltijd aanrichtte
voor zijn hoogwaardigheidsbekleders, zijn hoofdofficieren en de vooraanstaanden van Galilea.
De dochter van Herodias trad op met een dans en zij beviel aan Herodes en zijn tafelgenoten.
De koning zei tot het meisje: 'Vraag me wat je wilt en ik zal het je geven.'
En hij bevestigde haar met een eed: 'Wat je me ook vraagt, ik zal het je geven, al is het de helft van mijn koninkrijk.'
Zij ging naar buiten en vroeg aan haar moeder: 'Wat zou ik vragen?'
Deze antwoordde: 'Het hoofd van Johannes de Doper.'
Zij haastte zich naar de koning en zei hem haar verlangen:
'Ik wil dat je mij op staande voet op een schotel het hoofd van Johannes de Doper geeft.'
Dit deed de koning leed, maar om zijn eed gestand te doen en ook wegens zijn tafelgenoten wilde hij haar niet afwijzen.
Terstond stuurde de koning dus een lijfwacht en gelastte hem
het hoofd van Johannes te brengen. De man ging en onthoofdde hem in de gevangenis.
Hij bracht het hoofd op een schotel en gaf het aan het meisje; het meisje gaf het weer aan haar moeder.
Toen zijn leerlingen er van gehoord hadden, kwamen ze zijn lijk halen en legden het in een graf.

Vandaag een verjaardagsfeest, maar wel één met een wrange smaak.
Wie wil er nu in ’s hemels naam iemands hoofd als geschenk? En wat bezielt de mens die ingaat op die vraag?
Wat bezielt mij? Wat voor ‘liefde’ mag mij leiden (in het dagelijkse leven en op feestjes)?
Is het de Eros (willekeurige materiële liefde, gericht op die mooie, alles verblindende buitenkant),
de Philos (vriendschap, respect, verbindend) of de Agapè (onvoorwaardelijke liefde, goddelijke Liefde)?
Het is duidelijk waardoor Herodes zich op dit feest heeft laten leiden. Wat is mijn bezieling, mijn leidmotief?
Het zou een hemel op aarde zijn als ik het lef (lev=hart) zou hebben om telkens weer te luisteren naar de stem van de meest kwetsbare.
In hun leven komt G-d immers aan het woord. Als ik door hen (en dus door G-d) mijn blik zou laten richten,
dan zou zijn Stem niet langer monddood gemaakt (onthoofd) worden en krijgt ze de kans om tot leven te worden geleefd?

Mt. 9,1-8 (2/07/2020)

In die tijd ging Jezus in een boot, stak over en kwam in zijn stad. Men bracht een lamme die op een bed lag naar Hem toe.
Toen Jezus hun geloof zag, zei Hij tot de lamme: 'Heb goede moed mijn zoon, jouw zonden zijn je vergeven.'
Enkele schriftgeleerden zeiden nu bij zichzelf: 'Die man spreekt godslasterlijk.' Maar Jezus kende hun gedachten en zei:
'Waarom denk jij kwaad bij jezelf? Wat is gemakkelijker te zeggen: Jouw zonden zijn je vergeven, of: Sta op en loop?
Welnu, opdat je zult weten dat de Mensenzoon macht heeft op aarde zonden te vergeven - en nu sprak Hij tot de lamme:
- Sta op, neem je bed en ga naar huis.' En de lamme stond op en ging naar huis. Toen de menigte dit zag werd zij door ontzag bevangen
en zij verheerlijkten God, die zulk een macht gegeven had aan mensen.

 Over de genezingsverhalen is het nooit zinvol te ‘wetenschappelijk’ te gaan doen. Zíj wisten uiteraard niet wat wij nu weten;
én – spijtig wellicht – wíj weten ook niet meer wat zij soms wél wisten over zo’n dingen.
De genezingsverhalen van Jezus gaan meestal over ‘geloof’. Nee, Jezus vraagt hen niet de catechismus op,
met een noodzakelijke score eer hij geneest. Wél is het telkens duidelijk hoe het een open-ontvankelijke levenshouding is,
een ‘vertrouwen’ in een lévengevende G-d, die de basis is waarop Jezus ‘wonderen kan verrichten’.
In de voorliggende passage is er nog iets heel opmerkelijks in dat verband: Hier gaat het niet over het geloof/vertrouwen van de lamme,
maar van de dragers! “Toen hij hun geloof zag …” Dát is blijkbaar iets wat mensen voor elkaar kunnen betekenen: elkaar dragen!
Niet alleen letterlijk, zoals hier, ook in allerlei figuurlijke betekenissen, en ook in geloof (waar de ander misschien niet meer kan geloven).
Gelovigen zijn dragers … (Je mag ook zeggen: dragers zijn gelovigen …)

Mc. 12,1-12 (1/06/2020)

In die tijd begon Jezus tot de hogepriesters, schriftgeleerden en oudsten te spreken in gelijkenissen:
'Er was eens een man die een wijngaard aanlegde, er een omheining omheen zette, een wijnpers erin uithakte en er een wachttoren in bouwde;
daarna verpachtte hij hem aan wijnbouwers en hij vertrok naar den vreemde. Op de vastgestelde tijd zond hij een dienaar naar de wijnbouwers
om zijn aandeel in de opbrengst van de wijngaard van hen in ontvangst te nemen. Maar ze grepen hem vast, mishandelden hem en stuurden hem
met lege handen terug. Daarop zond hij een andere dienaar naar hen toe. Maar ze sloegen hem op zijn hoofd en beledigden hem.
Weer stuurde hij er een, maar hem doodden zij; en zo nog verscheidene anderen die zij mishandelden en doodden. Hij had nu niemand meer dan zijn geliefde zoon.
Die stuurde hij als laatste naar hen toe, in de veronderstelling: Mijn zoon zullen ze wel ontzien. Maar de wijnbouwers zeiden onder elkaar:
'Dit is de erfgenaam; vooruit, laten we hem vermoorden, dan zal de erfenis voor ons zijn.' Ze grepen hem vast, doodden hem en wierpen hem buiten de wijngaard.
Wat zal nu de eigenaar van de wijngaard doen? Hij zal komen, de wijnbouwers ter dood brengen en de wijngaard aan anderen geven.
Hebt ge deze schriftplaats niet gelezen: 'De steen die de bouwlieden hebben afgekeurd is juist de hoeksteen geworden.
Op last van de Heer is dat gebeurd en het is wonderbaar in onze ogen.' '
Zij zonnen nu op een middel om zich van hem meester te maken, maar ze waren bang voor het volk, want ze begrepen dat de gelijkenis die hij vertelde op hen sloeg.
Zo lieten ze hem met rust en verwijderden zich.

De eigenaar is weggegaan naar den vreemde. Zo maakt Hij ruimte voor ons, mensen. Maar niets is zo lastig als G-ds afwezigheid.
Je bidt, roept maar het blijft stil. Wat dan?
Óf je neemt je leven in eigen handen, als je eigenste bezit, óf je blijft het uithouden te midden van die aanwezige Afwezigheid.
Het wachten valt lang. Maar soms komt Hij naar je toe als dienaar, met lege open handen. Hij staat voor je maar je herkent Hem niet.
Hij is geworden tot concurrent, die lastige dakloze, een vreemdeling die het waagt om zijn lege handen uit te strekken naar jouw bezit.
En G-d?
Hij wordt steeds kwetsbaarder en vraagt zich af: “Wat kan Ik nog doen? Zal Ik mijn Zoon sturen?”
We kennen de afloop. Doden zullen ze Hem. Ze? Of is het ook we? Ook wij maken slachtoffers en zijn bang om ons individualisme om te buigen naar verbondenheid.
Een verbondenheid die gehoor geeft aan zijn appél. Het appél van kwetsbare mensen met lege handen, mensen kapot gemaakt door pachters die zich eigenaar wanen …
Hou vol en blijf uitzien naar de komst van de eigenaar! Zal je Hem herkennen?
Weet wel: Hij zal er anders uitzien als toen Hij wegging, verrassend nieuw.

Mc. 12,13-17 (2/06/2020)

In die tijd stuurden de hogepriesters, schriftgeleerden en oudsten enkele Farizeeën en Herodianen op Jezus af om Hem vast te zetten.
Deze kwamen bij Hem met de vraag: 'Meester, wij weten dat Jij oprecht bent en Je aan niemand stoort, want Jij ziet de mensen niet naar de ogen,
maar leert de weg van God in oprechtheid. Is het geoorloofd belasting aan de keizer te betalen of niet? Zullen we hem betalen of niet betalen?'
Maar Jezus die hun huichelarij doorzag, antwoordde: 'Waarom probeer je Mij te vangen? Geef Mij een tienling, dan zal Ik eens zien.'
Zij deden het. Jezus vroeg hun nu: 'Van wie is deze beeldenaar en het randschrift?' Ze antwoordden: 'Van de keizer.' Daarop sprak Jezus tot hen:
'Geef dan aan de keizer wat de keizer toekomt en aan God wat God toekomt.' En ze stonden verwonderd over hem.

"Mag men belasting betalen aan de keizer of niet?" Deze vraag krijgt Jezus voorgeschoteld van enkele Farizeeën en Herodianen.
Hij laat zich echter niet meenemen in hun machtsspel. Hij kijkt verder, dieper en doorziet hun huichelarij. Zijn leven is niet gericht op geld en aanzien.
Met heel zijn wezen is Hij geworteld in G-d en spreekt van daaruit. Zo kan Hij op een creatieve manier het gesprek optillen voorbij het politieke machtsspelletje.
Ja, zegt Hij, geef alvast aan de keizer dat wat zijn beeltenis draagt, dat wat de keizer toekomt. Maar zo gaat Hij verder, vergeet ondertussen niet
wie het beeltenis van G-d draagt zodat je ook aan Hem kan geven wat Hem toekomt. In het scheppingsverhaal staat dat de mens geschapen is naar het beeld van G-d.
Hij draagt dus het beeltenis van G-d, behoort Hem toe in alle vrijheid. Dit zet mij aan het denken!
Hij blies mij de levensadem in, gaf mij ‘leven’. Zal ik dat ‘leven’, mijn complete bestaan, mijn wezen teruggeven aan G-d? Behoor ik in die zin toe aan G-d?
Alvast een vraag die het overwegen waard is.

Mc.12,28b-34 (4/06/2020)

In die tijd trad een schriftgeleerde op Jezus toe en legde Hem de vraag voor: 'Wat is het allereerste gebod?'
Jezus antwoordde: 'Het eerste is: 'Hoor, Israël! De Heer onze God is de enige Heer. Jij zult de Heer jouw God beminnen met geheel jouw hart,
geheel jouw ziel, geheel jouw verstand en geheel jouw kracht.' Het tweede is dit: 'Jij zult jouw naaste beminnen als jezelf.'
Er is geen ander gebod voornamer dan deze twee.'
Toen zei de schriftgeleerde tot Hem: 'Juist, Meester, terecht heb Je gezegd: Hij is de enige en er bestaat geen andere buiten Hem;
en Hem beminnen met heel zijn hart, heel zijn verstand en heel zijn kracht en de naaste beminnen als zichzelf dat gaat boven alle brand- en slachtoffers.'
Omdat Jezus zag dat hij wijs gesproken had zei Hij hem: 'Jij staat niet ver af van het Koninkrijk Gods.' En niemand durfde Hem nog een vraag te stellen.

Wellicht een bekend stukje Evangelie: de twee ‘assen’ van een waarachtige geloofsbeleving, de liefde voor God en de liefde voor de mensen.
(Tussen haakjes is het zinvol even te vermelden dat Jezus hier niets nieuws vertelt. De schriftgeleerde zegt precies hetzelfde.
Alleen is het accent verschoven: deze twee zijn het voornaamste en gaan al de rest te boven.)
Het doet er dus niet zoveel toe waar je ergens ‘begint’ – als je maar óók aan de ‘andere’ zijde uitkomt.
Wie intens op Gods liefde ingaat, zál uitkomen bij zijn mensen. Wie zich waarachtig engageert met mensen, zál uitkomen bij God.
Anders zit de balans niet juist en zal dat voelbaar worden. ‘God liefhebben’ zónder zijn mensen, wordt wereldvreemd en zweverig.
‘De mensen liefhebben’ zónder God, wordt oppervlakkig en vaak ook zelf-gericht.
Hoe houden we beide ‘assen’ samen? Hoe wordt het een vruchtbare balans?
“Hoor!”, zegt Jezus. Daar begint het allemaal! In álles wat wij doen ons oor (zowel ons fysieke oor als het ‘oor’ van ons hart (én onze geest))
te luisteren leggen: Wat wil jij/Jij vandaag mij zeggen?

Mc.12,18-27 (3/06/2020)

In die dagen kwamen er Sadduceeën bij Jezus; dezen houden dat er geen verrijzenis bestaat.
Ze legden Hem daarom de volgende kwestie voor: 'Meester, wij zien bij Mozes geschreven staan:
'Als iemands broer sterft en een vrouw achterlaat maar geen kinderen, dan moet zijn broer die vrouw
nemen om hem een nageslacht te geven.' Nu waren er eens zeven broers. De eerste nam een vrouw,
maar liet bij zijn dood geen kinderen na. Toen nam de tweede haar, maar ook hij stierf zonder kinderen,
zo ging het ook met de derde; kortom, geen van de zeven liet kinderen na. Het laatste van allen stierf ook de vrouw.
Bij de verrijzenis, wanneer zij opstaan, van wie van hen zal zij dan de vrouw zijn? Alle zeven toch hebben haar tot vrouw gehad.'
Jezus antwoordde: 'Zijn jullie niet op een dwaalspoor, juist omdat je nóch de Schrift, nóch Gods macht kent?
Wanneer de mensen uit de doden opstaan, huwen zij niet en zij worden niet ten huwelijk gegeven, maar zijn ze als engelen in de hemel.
En wat de doden betreft, heb je in het boek van Mozes niet gelezen, waar het gaat over de braamstruik, hoe God tot hem zei:
'Ik ben de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jakob'? Hij is geen God van doden maar van levenden.
Je verkeert in grote dwaling.'

Ten tijde van Jezus was het in de geloofsontwikkeling nog geen uitgemaakte zaak of er zoiets als een leven na de dood bestond.
De groei van die gedachte was al enkele eeuwen bezig. In het Evangelie lezen we soms sporen van die discussie.
Voor Jezus blijkt het evident te zijn dat er wél ‘leven na de dood’ is – simpelweg omdat God nu eenmaal een God van leven is.
Hij neemt dus een heel duidelijk standpunt in de discussie in, maar … hij gaat niet met de Sadduceeën in discussie.
Ik bedoel: Zíj komen met rationele spitsvondigheden, goddelijke rekenkunde (volgens henzelf), om te ‘bewijzen’ dat het niet kán.
Híj, Jezus, gaat daar niet met andere rationele argumenten tegenin. Die wettische benadering vindt hij blijkbaar niet op zijn plaats.
Áls we al iets kunnen zeggen over dat ‘leven na de dood’, dan is het dat zó ondenkbaar is dat we er geen mensenwoorden voor hebben.
Alleen wie lééft (ja, leven!) naar het spoor van de Bijbel en Gods (Geest)kracht daardoorheen, kan – blijkbaar volgens Jezus – er iets van op het spoor komen.
Want onze God is een God van Léven – toch?!