Verbonden Léven

Joh. 6,52-59 (19/04/2024)

52    De Joden raakten onder elkaar in heftige discussie:
       Hoe kan hij ons zijn vlees te eten geven?
53    Jezus zei hen:
       Amen, amen, ik zeg jullie:
       Als jullie het vlees van de mensenzoon niet eten
       en zijn bloed niet drinken,
       hebben jullie geen leven in jullie.
54    Wie mijn vlees herkauwt en mijn bloed drinkt,
       heeft het volle leven
       en ik zal hem doen opstaan op de ultieme dag.
55    Want mijn vlees is waarachtig voedsel
       en mijn bloed waarachtige drank.
56    Wie mijn vlees herkauwt en mijn bloed drinkt,
       verblijft in mij
       en ik in hem.
57    Zoals de levende Vader mij gezonden heeft
       en ik leef door de Vader,
       zo zal ook wie mij herkauwt
       leven door mij.
58    Zo is het met het brood dat uit de hemel is neergedaald.
       Het is niet zoals met het manna
       dat jullie vaderen aten terwijl ze [toch] gestorven zijn.
       Wie dít brood herkauwt,
       zal leven in volheid.”
59    Hij zei deze dingen
       toen hij onderricht gaf
       in de plaats van samenkomst [synagoge] in Kafarnaüm.

Voor de Joden gaat Jezus hier té ver. Wat hij zegt stoot hen tegen de borst. Dit kunnen (willen) ze niet meer verstaan. En geef toe, ook voor ons is de plastische taal die Jezus hier gebruikt niet evident. En toch gaat hij ermee door en vraagt om zijn vlees te (her)kauwen en zijn bloed te drinken. Hij biedt het ons aan. Hij geeft zijn leven en vraagt ons om hem te eten, te kauwen en herkauwen zodat het kan verteren en hij in ons kan gebeuren van binnenuit. Het gaat erom dat wij ons hem eigen maken, dat hij in ons mag gaan leven of m.a.w. dat zijn gedachten onze gedachten worden, dat zijn gevoelens de onze worden, dat zijn keuzes onze keuzes worden.
Augustinus verwoordt het prachtig: ‘Ontvang wat je bent’, of anders gezegd ‘Word wie je eet, eet wie je wordt.’ Je bent het dus al, maar toch word je het steeds meer. Een proces van levenslange omvorming is het. Als je dit brood aanneemt en tot je door laat dringen, dan zal je leven, opgegeten, en weten dat je leeft.
Zo worden we steeds weer van binnenuit omgevormd tot wat we zijn, tot wie we zijn. Lichaam van Christus.

Joh.10,1-10 (22/04/2024)

     “Amen, amen, ik zeg jullie:
       Wie de binnenhof van de schapen
       niet binnengaat door de deur,
       maar binnenklimt langs ergens anders,
       is een dief, een rover.
     Maar wie binnengaat door de deur,
       is de herder van de schapen.
     Voor hem doet de deurwachter open
       en de schapen geven gehoor aan zijn stem.
       Hij roept zijn schapen bij name
       en leidt ze naar buiten.
     En wanneer hij alle naar buiten heeft gedreven,
       gaat hij voor hen uit
       en de schapen volgen hem
       omdat ze zijn stem kennen.
     Maar een ander zullen ze zeker niet volgen;
       ze zullen van hem wegvluchten
       omdat ze van de ander de stem niet kennen.”
     Deze parabel vertelde Jezus tegen hen,
       maar ze herkenden niet wat het was
       dat hij tegen hen zei.

     Jezus zei dus opnieuw tegen hen:
       Amen, amen, ik zeg jullie:
       Ik ben de deur voor de schapen.
     Allen die vóór mij gekomen zijn,
       waren dieven, rovers,
       nee, de schapen hebben aan hen geen gehoor gegeven.
     Ik ben de deur.
       Als iemand door mij naar binnen gaat,
       zal hij bevrijd worden:
       hij zal in- en uitgaan en weide vinden.
10    De dief komt voor niets anders
       dan om te stelen, te slachten en verloren te laten gaan.
       Ik ben gekomen
       opdat zij leven zouden hebben,
       en wel in overvloed.”

Voor de leerlingen was de herder en zijn schaapskooi een vertrouwd beeld. Maar hoe ziet nu zo’n schaapskooi eruit en wat is dat eigenlijk voor iets? Het is een gebied omsloten door vier muren met in een van de muren een poort. Niets of niemand kan er in- of uitgaan, tenzij door de poort waar een herder toezicht houdt. ’s Avonds roept de herder z’n schapen naar deze veilige plek. ’s Ochtends worden ze opnieuw vrijgelaten om te gaan grazen en rond te zwerven.
Vandaag identificeert Jezus zich met de poort en past de dynamiek van in- en uit gaan toe op ons. Hij doet ons in- en uitgaan, roept ons en biedt veiligheid. Het is echter niet de bedoeling om je veilig te settelen. Integendeel. Je moet weer naar buiten, uitgaan om je weg te zoeken en je mogelijkheden te leven.
Uitgaan én ook weer terug ingaan, om je te laven aan de Bron en werk te maken van je relatie met G-d. Ingaan om gevoed en verbonden opnieuw uit te gaan. Deze dynamiek geeft leven, doet je groeien als mens in relatie met de A/ander. Zo mag je Léven in overvloed.

Joh.10,31-42 (8/04/2022)

De Joden raapten weer stenen op om hem te stenigen.
Jezus antwoordde hen: “Ik heb jullie vele goede werken getoond, die ik deed vanuit mijn Vader. Om welke van mijn werken wil je mij stenigen?”
De Joden antwoordden hem: “Wij stenigen je niet om een goed werk, maar om een godslastering, omdat jij, een mens, jezelf tot God maakt.”
Jezus antwoordde hen: “Staat er niet geschreven in jullie wet: ‘Ik heb gezegd: jullie zijn goden.’?” [Ps.82,6] Als hij hen tot wie het woord van God gesproken wordt, goden noemt, en de Schrift niet kan ontbonden worden, noemen jullie dan wie de Vader heeft geheiligd en in de wereld gezonden, een godslasteraar, omdat ik heb gezegd: ‘Ik ben de Zoon van God.’? Als ik niet de werken van mijn Vader doe, moet je mij niet vertrouwen, maar als ik ze wel doe, zelfs als je mij niet vertrouwt, vertrouw dan de werken. Dan zul je herkennen en erkennen dat de Vader in mij is en ik in de Vader.”
Opnieuw trachtten ze hem te grijpen, maar hij kon aan hun handen ontkomen.
Hij trok weer naar de overkant van de Jordaan, naar de plaats waar Johannes vroeger doopte, en hij verbleef daar. Velen kwamen naar hem en zeiden: “Johannes heeft weliswaar geen enkel teken gedaan, maar alles wat hij zei over deze man was waar.” En velen gingen daar hun vertrouwen stellen in hem.

Of het nu zijn werken zijn of zijn woorden, altijd vinden ‘de Joden’ er wel iets op om Jezus te bekritiseren en af te wijzen – tot stenigen toe. Eigenlijk sluiten ze zich bijna per definitie af van wat hij te bieden heeft.
Wíllen ze niet luisteren? Of kúnnen ze niet luisteren? Is er iets wat hen belemmert open te staan voor dat wat van ergens Anders komt? De overtuiging van eigen gelijk is natuurlijk zo’n belemmering, maar in dezelfde lijn liggen ook: de angst voor verandering van wat voor hen vertrouwd is en het opgeven van hun positie en aanzien – hoewel Jezus hen nooit vraagt hun ambt op te geven, alleen maar hun groot gaan op of uitbuiten van dat ambt.
Finaal gaat de belemmering over niet in het vervelende gevoel van de onmacht kunnen blijven staan, omdat ze meer vertrouwen op eigen gedachten dan op G-d. Mensen houden nu eenmaal graag de controle over de dingen, terwijl een leven in G-ds-dienst er net om gaat die controle los te laten en je leven in G-ds hand te laten. In díe Verbondenheid is alle Léven te vinden.

Joh.20,19-31 (7/04/2024)

19    Toen het dan avond was, op die eerste dag,
       waren de leerlingen bijeen,
       met gesloten deuren, uit vrees voor de Joden.
       Jezus kwam, hij stond in hun midden,
       en zei tegen hen: “Vrede voor jullie!” [Sjaloom]
20    En hij toonde hun zijn handen en zijn zijde.
       De leerlingen waren diep verheugd toen ze de Heer zagen.
21    Jezus zei hen opnieuw: “Vrede voor jullie!
       Zoals de Vader mij gezonden heeft, zo zend ik jullie.”
22    Toen blies hij over hen en zei:
       “Ontvang de heilige Geest-adem.”
23    Als je iemands zonden [verwijdering] loslaat [vergeeft],
       dan worden ze losgelaten;
       als je ze vasthoudt, worden ze vastgehouden.
24    Maar Tomas, die ‘de tweeling’ wordt genoemd,
       één van de twaalf,
       was niet bij hen toen Jezus kwam.
25    De andere leerlingen zeiden hem:
       “We hebben de Heer gezien!”
       Maar hij zei tegen hen:
       Als ik in zijn handen de inslag van de spijkers niet zie
       en er mijn vingers in kan steken,
       en als ik mijn hand niet in zijn zijde kan leggen,
       hoe kan ik het dan vertrouwen?”
26    Acht dagen later waren zijn leerlingen weer bijeen
       en nu was Tomas er wel bij.
       Jezus kwam – terwijl de deuren gesloten waren –
       in hun midden
       en zei: “Vrede voor jullie!”
27    Daarna zei hij tegen Tomas:
       “Kom met je vinger, kijk naar mijn handen,
       kom met je hand en leg die in mijn zijde.
       Wees niet wantrouwig, maar vertrouw!”
28    Tomas antwoordde hem: “Mijn Heer en mijn God!”
29    Jezus zei hem:
       “Omdat je mij gezien hebt, ben je gaan vertrouwen.
       Gezegend wie niet gezien heeft én vertrouwen!”
30    Jezus heeft nog veel andere tekens gedaan
       voor de ogen van zijn leerlingen.
       Ze zijn niet allemaal opgeschreven in dit boek.
31    Maar deze zijn wel opgeschreven
       opdat je zou gaan vertrouwen dat Jezus de Gezalfde is,
       de Zoon van God,
       en opdat jij, door dit vertrouwen,
       zou léven, in zijn Naam!

Als antwoord op de angst van de leerlingen biedt Jezus hen zijn vrede aan. Geen zeemzoeterige vrede, maar een vrede die geworteld is in de harde, concrete realiteit. Het is ook naar die keiharde realiteit dat hij hen zendt, maar niet zonder hen opnieuw zijn vrede toe te zeggen. Vrede én de heilige Geest krijgen ze mee om het wankele vertrouwen waarin ze nu leven te behoeden en er verder in te groeien.
Voor Tomas heeft het allemaal wat meer tijd nodig. Hij aarzelt. Hij wil eerst geconfronteerd worden met wie Jezus écht is. Voor Tomas is het van essentieel belang, om met eigen ogen te mogen zien en zelf te mogen horen, dat het waar is dat Jezus’ vertrouwen in G-d niet beschaamd geworden is. Langsheen de wonden komt hij tot het besef dat Léven-IN-vertrouwen vér gaat, zelfs voorbij lijden en sterven.
Jezus heeft er begrip voor en toch hoopt hij dat er ook mensen zullen zijn die ‘gewoon’ durven vertrouwen op het Woord. Hij hoopt dat er mensen zullen zijn die het aandurven – met alle consequenties die het met zich meebrengt – te leven-IN-vertrouwen.
Zullen wij die mensen zijn?

Joh. 15,12-17 (12/05/2023)

12     Dit is mijn Wijzing:
       Dat jullie elkaar daad-werkelijk liefhebben
       zoals ik jullie daad-werkelijk heb liefgehad.
13    Geen grotere liefde kan iemand hebben
       dan dat hij zijn leven inzet ten bate van zijn dierbaren.
14    Jullie zijn mij dierbaar.
       Doe dan wat ik jullie Wijs.
15     Ik noem jullie geen dienaren,
       want de dienaar weet niet wat zijn heer doet,
       maar ik heb jullie genoemd dierbaren,
       omdat ik alles wat ik van de Vader heb gehoord,
       heb leren kennen aan jullie.
16    Niet jullie hebben mij uitgekozen,
       nee, ik heb jullie uitgekozen.
       Ik heb jullie ingezet
       om op weg te gaan en vrucht te dragen
       – vruchten die blijvend zijn –
       en om wat je de Vader ook vraagt in mijn naam,
       hij het jullie geeft.
17   Dit is mijn Wijzing voor jullie:
       Dat je elkaar daad-werkelijk liefhebt.

Jezus was toch ‘de weg, de waarheid en het leven’? (Joh.14,6) Wel hier wijst hij ons met zijn eigen voorbeeld een weg ten leven! Het is de weg van het daad-werkelijk liefhebben. Zoals steeds, maar hier bijzonder, moeten we de nadruk op het daad-werkelijke van die liefde tot in z’n uiterste consequenties ernstig nemen: “Geen grotere liefde kan iemand hebben dan dat hij zijn leven geeft …” Hoe is het gesteld met míjn liefde voor mijn mede-mens? Hoe ver ga ik daar daad-werkelijk in?
Jezus doet het alvast wel zelf voor ons!
Dat is heel ‘straf’ als je daarop doordenkt! Of wij er al of niet in slagen zijn liefde te beantwoorden, is voor Jezus geen voorwaarde om ons alvast wél lief te hebben! Hij geeft het ons, zomaar, zonder enige voor-waarde, vereiste of verplichting van vergoeding.
Zou die wetenschap – dat wij éérst en vooral daad-werkelijk geliefd zíjn – dan niet de grond onder onze voeten moeten zijn om op onze beurt ook daad-werkelijk lief te hebben?

Joh.6,1-15 (29/04/2022)

Hierna trok Jezus naar de overzijde van het meer, dat van Galilea of Tiberias [twee namen voor hetzelfde – grote – meer]. Een grote menigte trok met hem mee, omdat zij telkens de tekens zagen die hij aan de zieken deed. Jezus ging de berg op en zette zich daar met zijn leerlingen neer [= onderrichtte]. Het was dicht bij het pascha-feest van de Joden.
Toen Jezus opkeek, zag hij de grote menigte die naar hem toekwam. Hij zei tegen Filippus: “Waar kunnen we brood kopen om hen te eten te geven?” Dit vroeg hij om hem te toetsen; zelf wist hij wat hij zou doen. Filippus antwoordde: “Zelfs voor tweehonderd daglonen brood zal niet genoeg zijn om elk een klein beetje te geven!” Een andere leerling, Andreas, de broer van Simon Petrus, zei hem: “Er is hier wel een jongetje die vijf armemensenbroodjes en twee visjes bij heeft. Maar wat is dat voor zovelen?”
Maar Jezus zei: “Laat de mensen zich neervlijen – er was op die plaats [en in die tijd van het jaar] veel gras [het leek op een idyllisch feestmaal … maar dan zonder eten]. Men vlijde zich dus neer – het aantal mannen was ongeveer vijfduizend [‘gewoontegetrouw’ werden vrouwen en kinderen niet meegeteld, maar ze waren er wel]. Jezus nam nu de broden en na gedankt te hebben [eucharistein] verdeelde hij ze aan de leerlingen, en de leerlingen aan de gezetenen. Zo gebeurde ook met de vissen, zoveel ze wilden.
Toen ze vervuld waren, zei hij tegen zijn leerlingen: “Verzamel de overvloedige stukken, opdat niets verloren gaat!” Zij verzamelden ze dus en vulden twaalf korven met stukken van de vijf armemensenbroodjes die men had gegeten. De mensen die gezien hadden welk teken Jezus had gedaan, zeiden: “Hij is zeker de profeet die in de wereld komende is!” Maar Jezus, die inzag dat zij van plan waren om hem te komen halen om hem tot koning te maken, trok zich weer terug op de berg, geheel alleen.

Terwijl Jezus volop bezig is met in te gaan op wat mensen nodig hebben, verzamelen er zich meer en meer mensen rondom hem. Als hij opkijkt, ziet hij de menigte en vraagt de leerlingen om brood.
Filippus denkt vooral in onmogelijkheden. Hij ziet de massa. Hij ziet ook hun nood en wil er ook wel iets aan doen, maar denkend in cijfers is de som snel gemaakt. Einde verhaal dus. Het gecijfer doet de deur dicht voor het wonder.
Andreas op zijn beurt, is overweldigd. Hij heeft ook geen concrete oplossing voorhanden. Hij denkt in kleine stapjes en brengt in, het beetje dat er wel is. Ergens tussen de massa had hij een jongetje gezien, bereid om zijn vijf armzalige gerstebroden en twee gedroogde visjes af te staan. Het leek de moeite niet. Maar hij zag het en bracht het voor Jezus.
Jezus had kunnen zeggen: “Tja, dat is inderdaad niet veel. Daar gaan we niet ver mee komen”. Hij had het ventje opzij kunnen schuiven. Maar dat is niet wat er gebeurt. Hij neemt aan wat hem wordt toevertrouwd, zegent, breekt en geeft het terug. Het is zo dat het wonder kan geschieden!