Verbonden Léven

Joh.1,1-18 (31/12/2020)

Als beginsel was het Woord [logos – dabar]
en het Woord was van God uit,
ja, God was het Woord,
het was het beginsel van God uit.
Alles is erdoor ontstaan
en erzonder is er niets ontstaan.
Daar was leven in
en het leven was het licht van de mensen.
Het licht schijnt in de duisternis
en de duisternis kon het niet omvatten.

Er was een mens,
gezonden door God,
zijn naam was Johannes.
Het was zijn taak getuige [marturein – martelaar] te zijn
zodat hij zou getuigen van het licht,
zodat velen zouden vertrouwen door hem.
Niet hijzelf was het licht,
hij was getuige van het licht.

Het [Woord] was het waarachtige licht
dat iedere mens verlicht
komende in de wereld.
Het was in de wereld
– de wereld is door hem ontstaan –
en toch heeft de wereld hem niet bekend.
Hij kwam in het zijne,
en toch hebben de zijnen hem niet aangenomen.
Maar al wie hem wel hebben aangenomen,
aan wie vertrouwt op zijn naam,
heeft hij volmacht gegeven
kinderen van God te worden.
Zij zijn niet uit bloed,
noch uit vlees, noch uit de wil [van een mens],
maar uit God geboren.
Het Woord is vlees geworden
en heeft in ons zijn tent opgeslagen.
Wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd,
een heerlijkheid als van de eniggeborene van een vader,
vol genade en waarheid.

Johannes getuigt over hem. Hij riep:
“Deze was het van wie ik zei:
Die na mij komt,
is vóór mij geworden,
want hij was eerder dan ik.”
Uit zijn volheid
hebben wij allen ontvangen,
onuitputtelijke genade.
Ja, de wet is door Mozes gegeven,
maar genade en waarheid
zijn door Jezus de gezalfde [Christos – Messiah] geworden.
Niemand heeft ooit God gezien,
maar de eniggeboren zoon,
die is in de schoot van de vader,
die heeft hem doen kennen.

Johannes (de evangelist) wist het nog, dat wat wij ondertussen reeds lang vergeten zijn
– dit jaar mochten we het (noodgedwongen) weer even ervaren – nl. dat Kerstmis een feest van stilte is, een stilte die stiller is dan stil.
In die stilte kan je een spreken horen dat van een andere orde is dan onze menselijke woorden, onze menselijke taal.
In die stilte kunnen we opnieuw het Woord horen, het Woord dat leven schiep te midden van alle chaos.
Het Woord dat mens wordt in een weerloos, klein, nietig mensje, een kind, te jong nog om zelf te spreken.
Dat Woord, vraagt om antwoord. Het brengt ons terug naar de meest essentiële levensvragen. Vanwaar komen wij, waar gaan we naartoe?
Waar vinden wij onze oorsprong en waartoe zijn wij, mensen, bestemd?
Johannes getuigt van hem die ons het antwoord doet kennen. Een antwoord dat oplicht doorheen het alerte zorgzaam omgaan met elkaar.
Een antwoord dat kan groeien als wij ons leven verbinden aan Hem en aan de meest kwetsbaren.
Een antwoord dat wáár wordt, op de meest ondenkbare, de meest uitzichtloze plaatsen.
Laten wij erover spreken (dabar) zo dat heel ons leven getuigen wordt van dat Woord.

 Joh.1,6-8.19-28 (13/12/2020) 

Er was een mens, gezonden door God, zijn naam was Johannes.
Het was zijn taak getuige [marturein – martelaar] te zijn zodat hij zou getuigen van het licht,
zodat velen zouden vertrouwen door hem. Niet hijzelf was het licht, hij was getuige van het licht.
En dit is het getuigenis van Johannes, toen de Joden uit Jeruzalem enige priesters en Levieten [tempeldienaars]
afvaardigden om hem te vragen: Wie ben jij?
Hij verklaarde met klem: “Ik ben de gezalfde niet!” Ze vroegen hem: “Maar wie ben je dan? ben je Elia?”
– Hij zei: “Ik ben niet Elia.” “Ben je de profeet?” – Hij zei: “Nee.” “Maar wie ben je dan?
dat wij een antwoord kunnen geven aan wie ons gezonden hebben. Wat zeg je over jezelf?”
“Ik, ik ben de stem van iemand die roept in de woestijn:
Richt de weg van de Heer! [Jes.10,3], zoals de profeet Jesaja heeft gezegd.
Ook waren er afgezanten van de farizeeën.
Zij vroegen hem: “Waarom doop je dan, als je niet de gezalfde bent, noch Elia, noch de profeet?”
Johannes antwoordde: “Ik doop in water. Midden onder jullie staat hij van wie jullie geen weet hebben,
de na mij komende die vóór mij is geworden, van wie ik niet waard ben zelfs maar de riem van zijn schoen los te maken.”
Dit alles gebeurde in Betanië over de Jordaan, waar Johannes doopte.

Johannes de Doper. Johannes de Voorloper, noemen de Orthodoxe Christenen hem ook heel terecht.
Johannes de Doorverwijzer, noem ikzelf hem graag.
Het volk hing aan zijn lippen; ze waren vol verwachting van de Messias en dachten zeker meer dan eens
dat het Johannes zelf zou zijn. En dan zegt hij ‘doodleuk’: Ik ben de Messias NIET! En ook niet … en ook niet …
Je moet maar durven om zo op de laagste plaats te gaan staan! Maar is het nu juist niet omdat hij dat heeft willen en durven doen,
dat hij die Doorverwijzer kon zijn?! Hij wees niet naar zichzelf, maar naar degene om wie het echt allemaal ging.
Pas door die ‘kleine’ plaats in te nemen, kon hij zijn ‘grootse’ taak vervullen!
Hoeveel ruimte zou er komen voor Gods rijk, als mensen – laat ons maar beginnen bij onszelf – wat minder naar zichzelf zouden verwijzen,
maar daar datgene waar het echt over gaat in het leven?!

Joh.1,45-51 (24/08/2020) h.Bartolomeüs, apostel

In die tijd ontmoette Filippus Natanaël en zei hem: 'Degene over
wie Mozes in de Wet geschreven heeft en ook de profeten,
Hem hebben wij gevonden: Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazaret.'
Natanaël smaalde: 'Uit Nazaret, kan daar iets goeds vandaan komen?'
Waarop Filippus antwoordde: 'Kom dan kijken.'
Jezus zag Natanaël naar zich toekomen en zei, doelend op hem:
'Dat is waarlijk een Israëliet in wie geen bedrog is!'
Natanaël zei toe Hem: 'Hoe ken Jij mij?' Jezus gaf hem ten antwoord:
'Voordat Filippus je riep, zag ik je onder de vijgeboom zitten.'
Toen zei Natanaël tot Hem: 'Rabbi, Jij bent de Zoon Gods, Jij bent de Koning van Israël.'
Jezus antwoordde: 'Omdat Ik je zei dat ik je onder de vijgeboom zag, geloof je?
Jij zal grotere dingen zien dan deze.'
En hij voegde er aan toe: 'Voorwaar, voorwaar, Ik zeg je: jij zal de hemel open zien
en de engelen Gods zien opstijgen en neerdalen in dienst van de Mensenzoon.'

(In de traditie wordt Bartolomeüs vereenzelvigd met Natanaël, vandaar dit Evangelie op dit feest.)
“Hoe ken Jij mij?” Een bijzonder indringende vraag.
Waar ik Jezus écht tot mij laat spreken, kom ik tot de vaststelling dat hij mij ként – en niet zomaar een beetje,
maar ten diepste (dieper nog dan ik mezelf ken). Dat is soms wel wat onthutsend, brengt mij in verwarring, omdat ik dácht mezelf te kennen.
Soms is het ook wel wat ontluisterend, omdat ik mezelf vooral mijn eigen ideaalbeeld voorhou.
Maar Jezus kent mij – “hij doorgrond mijn hart en nieren” (Psalm 139). Maar zijn kennen is een bijbels kennen: dat doe je met je hart, niet met je hoofd.
Kennen en beminnen zijn voor de bijbelse mens – die Jezus uiteraard ten voeten uit was – één.
Zal ik mij zó laten aankijken? Zal ik mij ‘laten kennen’? Zal ik mij laten liefhebben? Zal ik ‘in kennis zijn met’ Jezus?
Ik zal er méns door worden, échte mens, hele mens – méér dan die (zogezegd ideale) helft die ik daar maar van beleef!

Joh. 1,47-51 (29/09/2020) HH. Michaël, Gabriël, Rafaël
 
Jezus zag Natanaël naar zich toe komen en zei:
“Dat is nu een echte Israëliet, een mens zonder bedrog.”
Waar ken je mij van”, vroeg Natanaël?
Jezus antwoordde: “Ik had je al gezien voor dat Filippus je riep, toen je onder de vijgenboom zat.”
“Rabbi, jij bent de Zoon van God, jij bent de koning van Israël”, riep Natanaël uit!
Jezus vroeg: “Geloof je omdat ik tegen je zei dat ik je onder de vijgenboom zag zitten? Je zult nog grotere dingen zien.”
“Waarachtig, ik verzeker jullie, voegde hij eraan toe, jullie zullen de hemel geopend zien,
en de engelen van God zien omhooggaan en neerdalen naar de mensenzoon.”
 
“Hoe ken Jij mij?” Een bijzonder indringende vraag. Waar ik Jezus écht tot mij laat spreken,
kom ik tot de vaststelling dat hij mij ként – en niet zomaar een beetje, maar ten diepste (dieper nog dan ik mezelf ken).
Dat is soms wel wat onthutsend, brengt mij in verwarring, omdat ik dácht mezelf te kennen. Soms is het ook wel wat ontluisterend,
omdat ik mezelf vooral mijn eigen ideaalbeeld voorhou. Maar Jezus kent mij – “hij doorgrond mijn hart en nieren” (Psalm 139).
Maar zijn kennen is een bijbels kennen: dat doe je met je hart, niet met je hoofd. Kennen en beminnen zijn voor de bijbelse mens
– die Jezus uiteraard ten voeten uit was – één. Zal ik mij zó laten aankijken? Zal ik mij ‘laten kennen’?
Zal ik mij laten liefhebben? Zal ik ‘in kennis zijn met’ Jezus? Ik zal er méns door worden, échte mens, hele mens – méér dan
die (zogezegd ideale) helft die ik daar maar van beleef!

Joh. 3,1-8 (20/4/2020)

Er was onder de Farizeeën iemand die Nikodemus heette. Hij behoorde tot de voornaamste van de Joden. Eens kwam deze in de nacht bij Jezus en zei:
'Rabbi, wij weten dat gij van Godswege als leraar gekomen zijt, want niemand kan die tekenen doen die gij verricht als God niet met hem is.'
Jezus gaf hem ten antwoord: 'Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: als iemand niet wedergeboren wordt kan hij het Rijk Gods niet zien.' Nikodemus zei tot hem:
'Hoe kan een mens geboren worden als hij al oud is? Kan hij soms in de schoot van zijn moeder terugkeren en opnieuw geboren worden?' Jezus antwoordde:
'Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: als iemand niet geboren wordt uit water en geest kan hij het Rijk Gods niet binnengaan.
Wat geboren is uit het vlees is vlees en wat geboren is uit de Geest is geest. Verwonder u niet dat ik u zei: gij moet opnieuw geboren worden.
De wind blaast waarheen hij wil; gij hoort wel zijn gesuis maar weet niet waar hij vandaan komt, en waar hij heengaat; zo is het met ieder die geboren is uit de Geest.'

 Midden in de nacht komt Nikodemus bij Jezus en spreekt hem aan. 'Rabbi, wij weten dat gij van Godswege als leraar gekomen zijt, want niemand kan die tekenen doen
die gij verricht als God niet met hem is.' De man intrigeert hem. Wie is hij toch? Misschien wil hij hem wel volgen. Maar hoe?
Nikodemus

De kunstenaar Gustav Hagelstange maakte hiervan een kleien beeld.
Twee stille gestalten, zittend naast elkaar, op blote voeten (symbool voor het op weg gaan met God).
Lichtjes buigt Nikodemus het hoofd naar Jezus toe en luistert.
Met lege ogen kijkt hij voor zich uit. Hij staart in de verte, begrijpt nog niet wat hij zojuist gehoord heeft. Hij aarzelt, ziet het nog niet.
Jezus’ ogen zijn neergeslagen. In zichzelf gekeerd wacht hij af, luistert naar woorden die in hem opwellen om gesproken te worden.
Zijn handen spreken, zegenen. Ze lijken Nikodemus in de goede richting te leiden en te zeggen ga maar, vertrouw op mij.
Geef je over aan de Ruach, Gods Geest die leven geeft en jou de levens-adem inblaast. Durf het aan om opnieuw geboren te worden.

Durft hij het aan? Durf ik het aan?

Joh. 3,7b-15 (21/4/2020)

In die tijd zei Jezus tot Nikodemus: 'Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: gij moet opnieuw geboren worden.
De wind blaast waarheen hij wil: gij hoort wel zijn gesuis maar weet niet waar hij vandaan komt, en waar hij heengaat;
zo is het met ieder die geboren is uit de Geest.' Nikodemus gaf hem ten antwoord: 'Hoe kan dat geschieden?'
Daarop zei Jezus weer: 'Gij zijt een leraar van Israël en weet dat niet eens? Voorwaar, voorwaar, ik zeg u:
wij spreken over wat wij weten, en wij getuigen van wat wij gezien hebben maar onze getuigenis aanvaardt gij niet.
Wanneer ge zelfs niet gelooft als ik u spreek over dingen die op aarde reeds bekend zijn, hoe zult ge dan geloven
als ik u spreek over dingen die nog in de hemel verborgen zijn? Nooit is er iemand naar de hemel opgeklommen,
tenzij hij die uit de hemel is neergedaald, de Mensenzoon. En deze Mensenzoon moet omhoog worden geheven,
zoals Mozes eens de slang omhoog hief in de woestijn, opdat eenieder die gelooft in Hem eeuwig leven zal hebben.'

En het gesprek gaat voort. Als Jezus echter op een diepere laag begint, aarzelt Nikodemus. Hij is niet helemaal mee wanneer er gesproken wordt over het hemelse.
Hij zelf spreekt over het aardse en ook daarin lukt het hem op dit moment nog niet om Jezus te geloven. Toch blijft hij zoeken, wil hij gelovig op weg gaan.
Dan wordt hij aangesproken op zijn rabbi – leraar – zijn. Jezus wil hem ook hierin graag een stapje verder mee op weg nemen.
Een stap voorbij de boekenwijsheid want deze blokkeert zijn openheid voor de Ruach. Kan hij het aan om opnieuw leerling te worden?
Lukt het hem om te luisteren naar het waaien van de Geest.
Niet zo éénvoudig, ook niet voor ons, zeker niet in deze toch wel bizarre tijden. Niet éénvoudig om die nieuwe wind toe te laten.
Een wind die ons leidt naar een nieuwe manier van zijn, naar verbonden Léven.
Als toemaatje een tekst van H. Oosterhuis

Je moet bidden om wat je bent.
Je bent al wat je nog moet worden.
En wat je bent, dat heb je niet,
heb je niet in je macht.
Dat is niet van jou,
dat moet je gegeven worden.
Je moet dus telkens weer,
in jezelf geboren worden.
‘Kom Geest’ is bidden
om die nieuwe geboorte.