Verbonden Léven

Mt.15,29-37 (2/12/2020)

Jezus vertrok van daar [de kuststrook ten noordwesten van Galilea] en kwam bij het meer van Galilea
[volgens het Marcus-evangelie bij Dekapolis, ten zuidoosten van het meer, dat niet Joods was].
Hij trok de berg op en ging daar zitten [om te onderrichten].
Er kwamen heel veel mensen naar hem toe, die ook lammen, blinden, doofstommen, verminkten en vele anderen met zich mee brachten
en aan Jezus’ voeten neerlegden. En hij heelde hen. Al die mensen zagen vol verwondering dat doofstommen spraken,
verminkten gezond werden, lammen liepen en blinden zagen, en zij verheerlijkten de God van Israël.
Maar Jezus riep zijn leerlingen bij zich: “Die mensen beroeren mij tot in mijn binnenste, want ze zijn al drie dagen bij mij
en hebben niets te eten. Ik wil hen niet zonder eten wegsturen, anders bezwijken ze onderweg.”
Zijn leerlingen zeiden: “Vanwaar halen wij in dit afgelegen gebied zoveel broden om zoveel mensen voldoende te voeden?”
Jezus vroeg hun: “Hoeveel broden heb je?” Ze zeiden: “Zeven, en enkele visjes.”
Hij gebood de mensen op de grond te gaan zitten. Hij nam de zeven broden en de vissen en na gedankt te hebben [eucharistein],
brak hij ze en gaf ze aan zijn leerlingen, die ze uitdeelden aan de mensen. Allen aten en werden volop gevoed.
En toen ze de overblijvende stukken ophaalden, waren er zeven manden vol.

Hier, aan het meer van Galilea, is een menigte bijeengekomen. Mensen die zorg dragen voor elkaar (ze brachten lammen, blinden, doofstommen … met zich mee).
Mensen die betrokken zijn op elkaar. Mensen die ernaar verlangen dat de ander de kans krijgt om geheeld en bevrijd te worden.
En het gebeurt! Dankbaarheid weerklinkt. Zalig is het te mogen ervaren dat mensen geheeld en bevrijd worden, nieuwe levenskansen krijgen.
En Jezus ziet het (wij ook?)! Die mensen – hun nood, hun betrokkenheid en dankbaarheid – dit alles beroert hem tot in zijn diepste wezen.
Samen met de leerlingen kijkt hij wat ze kunnen doen, wat zij deze mensen kunnen aanbieden. Er zal genoeg zijn, daar is Hij alvast van overtuigd.
Want als mensen geven wat ze bij(in) zich hebben dan ís er genoeg, daar mag je op vertrouwen.
Dankbaar ziet Jezus hoe zijn leerlingen hem geven wat ze hebben. Hij neemt het aan, dankt G-d. Hij breekt, geeft en deelt.
En ja er is meer dan genoeg, zodat wij met een gerust hart verder kunnen breken en delen en zo elkaar doen leven in overvloed.

Mt. 16,13-20 (23/08/2020)

In die tijd toen Jezus in de streek van Caesarea van Filippus gekomen was, stelde Hij zijn leerlingen deze vraag:
'Wie is, volgens de opvatting van de mensen, de Mensenzoon?'
Zij antwoordden: 'Sommigen zeggen Johannes de Doper, anderen Elia,
weer anderen Jeremia of een van de profeten.'
'Maar jj', sprak Hij tot hen, 'wie zeg jij dat Ik ben?'
Simon Petrus antwoordde: 'Jij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.'
Jezus hernam: 'Zalig zijt gij Simon, zoon van Jona, want niet vlees en bloed
hebben jou dit geopenbaard maar mijn Vader die in de hemel is.
Op mijn beurt zeg ik je: Jij bent Petrus; en op deze steenrots zal Ik mijn Kerk bouwen
en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen.
Ik zal je de sleutels geven van het Rijk der hemelen en wat jij zult binden op aarde,
zal ook in de hemel gebonden zijn en wat jij zult ontbinden op aarde,
zal ook in de hemel ontbonden zijn.'
Daarop verbood Hij zijn leerlingen nadrukkelijk iemand te zeggen, dat Hij de Christus was.

Jezus houdt géén examen! De antwoorden van ‘sommigen’ wijst hij niet af! Belangrijker blijkbaar dan het ‘juiste’ antwoord, is de vraag:
wat zeg jíj?! Een persóónlijk antwoord, zelfs als dat misschien dogmatisch niet helemaal volledig is (wanneer is het dat wel?), staat voor Jezus duidelijk voorop.
Is het niet dat wat Jezus ‘in alle toonaarden’ probeerde duidelijk te maken, dat ‘onze G-d’, zijn ‘Vader’, niet zozeer een rationele God is
(te (be)grijpen en te modelleren naar ons verstand), maar een relationele?! Alleen als ik voluit in de ándersheid van de Ander wil/durf meegaan,
word ik meegenomen naar dat nieuwe en onvermoede land dat Jezus ‘het koninkrijk der hemelen’ noemt.
Vanuit mijn menselijk gegeven is dat natuurlijk niet niks, zo al mijn éigen denken los te durven laten om mij in dat relationele – dus gans Andere – avontuur te storten.
Maar Jezus zegt: “Gelukkig ben je!” Ja, wonder van vervulling zal het zijn, waar ik dat toelaat. Maar wie vervuld is, zal/moet overlopen: “Bouw mijn kerk op!”

 

Mt. 16,13-19 (29/06/2020)

In die tijd toen Jezus in de streek van Caesarea Filippi gekomen was, stelde hij zijn leerlingen deze vraag:
'Wie is, volgens de opvatting van de mensen, de Mensenzoon?' Zij antwoordden: 'Sommigen zeggen Johannes de Doper, anderen Elia,
weer anderen Jeremia of een van de profeten.' 'Maar gij' - sprak hij tot hen - 'wie zegt gij dat ik ben?' Simon Petrus antwoordde:
'Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.'
Jezus hernam: 'Zalig zijt gij Simon, zoon van Jona, want niet vlees en bloed hebben u dit geopenbaard maar mijn Vader die in de hemel is.
Op mijn beurt zeg ik u: gij zijt Petrus; en op deze steenrots zal ik mijn kerk bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen.
Ik zal u de sleutels geven van het rijk der hemelen en wat gij zult binden op aarde, zal ook in de hemel gebonden zijn
en wat gij zult ontbinden op aarde, zal ook in de hemel ontbonden zijn.'

Petrus en Paulus, wat een duo om je Kerk aan toe te vertrouwen.
De ene verloochende Jezus tot drie keer toe (zo herkenbaar) en de ander was een fervente vervolger (als ik eerlijk kijk naar hoe ik omga met bepaalde groepen in onze Kerk,
komt het misschien ook heel dicht bij vervolging vrees ik).
En toch … aan die ‘mensen’ vertrouwde Jij jouw Kerk toe. Zalig dat zij, net als wij, gewone mensen waren met al hun menselijke zwakheden.
Misschien durf ik juist daarom met al mijn beperktheden ook mee werk te maken van die Kerk.
Een Kerk die ik graag mijn Kerk noem. Tenminste als ze het aandurft om kwetsbaar te zijn en de eigen klein-menselijkheid in de ogen durft te kijken.
Want de Kerk waar ik van hou, is een gewonde Kerk, net als Jezus die ze toch wil volgen? Het is een Kerk die juist daar te vinden is,
te midden van de wonden van de wereld, bij de gewonde mens en die haar eigen wonden, haar eigen klein-menselijkheid niet verloochent.
Gelukkig dus voor mij dat dit o, zo menselijke duo de basis mag zijn van onze Kerk.

Mt. 16,21-27 (30/08/2020)

In die tijd begon Jezus zijn leerlingen duidelijk te maken dat Hij naar Jeruzalem moest gaan;
dat Hij daar veel zou moeten lijden van de oudsten, de hogepriesters en de schriftgeleerden,
maar dat Hij na ter dood gebracht te zijn op de derde dag zou verrijzen.
Toen nam Petrus Jezus ter zijde en begon Hem ernstig daarover te onderhouden: 'Dat verhoede God, Heer! Zo iets mag Je nooit overkomen!'
Maar Hij keerde zich om en zei tot Petrus: ' Ga weg, satan, terug! Gij zijt Mij een aanstoot,
want gij laat je leiden door menselijke overwegingen en niet door wat God wil.'
En daarna tot zijn leerlingen: 'Wie mijn volgeling wil zijn, moet Mij volgen door zichzelf te verloochenen en zijn kruis op te nemen.
Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen. Maar wie zijn leven verliest om Mijnentwil zal het vinden.
Wat voor nut heeft het voor een mens heel de wereld te winnen, als dit ten koste gaat van eigen leven?
Of wat zal een mens kunnen geven in ruil voor zijn leven?
Want de Mensenzoon zal komen in de heerlijkheid van zijn Vader, vergezeld van zijn engelen, en dan zal Hij ieder vergelden naar zijn daden.

Enkele verzen terug was Petrus nog de ideale man om zijn kerk op te bouwen en nu huist in hem de Satan.
Zo menselijk en daarom ook zo herkenbaar, die tweestrijd. Volg ik G-d of mezelf? Een strijd die huist in ieder van ons. De vraag is wie zal het halen?
Jezus kiest radicaal voor G-d. Hij weigert zich te laten leiden door menselijke overwegingen (dat is de weg van de Satan).
Zo’n leven is geen ‘leven’ – misschien wel in de letterlijke betekenis van het woord – maar je komt zo niet tot ‘Léven’.
Als je volgeling van Jezus wil worden verleg dan je focus van ik naar de ander/Ander. De leidraad voor het leven is dan niet langer eigen gewin maar G-ds wil.
Het kan natuurlijk niet anders dan dat dit gepaard gaat met ‘zelfverloochening’ en dat is niet vanzelfsprekend (je leven spreekt dan immers van G-d).
Wil je echt ‘Léven’? Verlies dan je ‘leven’!
Durf het ik-gerichte leven los te laten. Breek uit jezelf, verbind je met de ander/Ander.
Durf je te riskeren en je zal niet langer alleen fysiek ‘leven’ maar je leven zal levengevend zijn in woord en daad.

Mt.16,24-28 (7/08/2020)

 En daarna tot zijn leerlingen: 'Wie mijn volgeling wil zijn, moet Mij volgen door zichzelf te verloochenen en zijn kruis op te nemen.
Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen. Maar wie zijn leven verliest om Mijnentwil zal het vinden.
Wat voor nut heeft het voor een mens heel de wereld te winnen, als dit ten koste gaat van eigen
Of wat zal een mens kunnen geven in ruil voor zijn leven?
Want de Mensenzoon zal komen in de heerlijkheid van zijn Vader, vergezeld van zijn engelen,
en dan zal Hij ieder vergelden naar zijn daden.
Voorwaar, Ik zeg je: Er zijn er onder de hier aanwezigen, die de dood niet zullen ervaren,
voordat zij de Mensenzoon zullen zien komen in zijn koninklijke macht.'

Hier heeft Jezus het zelf over wat wij schrijven als ‘leven’ of ‘Léven’. Als Jezus spreekt over ‘je leven verliezen’,
spreekt hij niet over letterlijk dood gaan, maar over een doods leven leiden. Wie er voortdurend op gefocust is het eigen hachje te redden
en ‘te hebben en te houden’, die ‘leeft’ fysiek gezien wel, maar die ‘Lééft’ niet, in de zin zoals Jezus dat bedoelt.
‘Léven’ is bij Jezus: diep, krachtig, vrij, vreugdevol, verbonden (met zijn Vader en met medemensen), en daardoor levengevend!
En ja, daar moet ik mijn focus voor verleggen: weg van mezelf, naar de ander/Ander gericht. Dat vraagt dus inderdaad wat ‘zelfverloochening’
en zal wellicht soms ook ‘een kruis’ met zich meebrengen, maar alleen zó wordt écht leven (Léven dus, Góds Léven) doorgegeven.
Alleen zó word ik volgeling van Jezus.
Het ‘hiernamaals’, dat ‘koninkrijk van G-d’, start vanaf het ogenblik dat ík mijn focus verander van richting (van richting mezelf naar richting a/Ander).
Zou ik durven Jezus hierin te volgen?

Mt.17,1-9 (6/08/2020)

Zes dagen later nam Jezus Petrus, Jakobus en diens broer Johannes met zich mee
en bracht hen boven op een hoge berg, waar zij alleen waren.
Hij werd voor hun ogen van gedaante veranderd: zijn gelaat begon te stralen als de zon
en zijn kleed werd glanzend als het licht.
Opeens verschenen hun Mozes en Elia, die zich met Hem onderhielden.
Petrus nam het woord en zei tot Jezus: 'Heer, het is goed dat wij hier zijn.
Als Jij wilt zal ik hier drie tenten opslaan, een voor U, een voor Mozes en een voor Elia.'
Nog had hij niet uitgesproken of een lichtende wolk overschaduwde hen en uit die wolk klonk een stem:
'Dit is mijn Zoon, de Welbemin­de, in wie Ik mijn behagen heb gesteld; luistert naar Hem.'
Op het horen daarvan wierpen de leerlingen zich ter aarde neer, aangegrepen door een hevige vrees.
Maar Jezus kwam naar hen toe, raakte hen aan en zei: 'Staat op en weest niet bang.'
Toen zij hun ogen opsloegen zagen zij niemand meer dan alleen Jezus.
Onder het afdalen van de berg gelastte Jezus hun: 'Spreekt met niemand over wat ge hebt aanschouwd,
voordat de Mensen­zoon uit de doden is opgestaan.' 

Een bijzondere gebeurtenis die – zoals steeds met bijzondere gebeurtenissen – eigenlijk moeilijk
in woorden te vatten is. De leerlingen (en de evangelist) kunnen dan ook alleen maar wat stamelen en ‘bevreesd’ zijn
(dat is niet ‘angstig’, maar wel ‘vol ontzag en huivering’, in een besef van grootsheid die hen te boven gaat).
Het is een soort scharniermoment. Tot hiertoe volgen de leerlingen Jezus. Maar binnenkort zal Jezus
zijn lijden en dood moeten ondergaan en zullen het de leerlingen zijn die in zijn naam gezonden zullen worden.
En hij wil ze hiertoe toerusten, met ‘kracht’ (geestkracht), bemoediging en zending.
Mij valt hier een detail bij op: “Hij raakt hen aan”! Toerusting, bemoediging en zending gebeuren in het ‘simpele’ gebaar
van een handoplegging: ‘God zegene je en beware je!’
Hoe vaak raak ik een ander zó aan? Zou ik het meer doen als ik mij ervan bewust word dat G-d míj ‘van gedaante heeft veranderd’
toen Hij mij doopte – én zond – in zijn Geest?