Verbonden Léven

Psalmen4

Psalm 65

Kunstwerk als verwerking van de Psalm gemaakt door Elly Mondelaers

Psalm 65

Mijn stilte is mijn lof voor Jou,
God die in ons je woonplaats hebt;
mijn gelofte zal ik vervullen voor Jou,
Jij die alle gebeden hoort.

Tot Jou mag komen elke beperkte mens,
met al wat ik misdeed;
mijn overtredingen zijn sterker dan mezelf,
maar Jij zult mij weer heel maken.

Gezegend wie Jij nodigt te naderen
en mag wonen in jouw voorhof;
zij zullen verzadigd worden
met het goede van jouw huis.

Ontzagwekkend geef Jij antwoord,
God die mijn verlossing bent,
hoop van de gehele wereld,
zelfs van de kusten ver over zee.

Jij grondvestte de bergen door jouw kracht,
omgord met macht;
Jij stilde het geraas van zeeën en golven,
het tumult van de volken.

De bewoners van de aarde
staan vol ontzag voor jouw tekenen;
Jij doet hen jubelen,
van de ochtend tot de avond.

Jij ziet om naar het land en bevloeit het,
Jij maakt het overvloedig vruchtbaar;
jouw stroom gaat door de akkers,
zo bereid Jij ze voor de oogst.

Je doordrenkt de voren effent de kluiten,
doorweekt ze met regen en zegent het zaad.
Jij kroont heel he jaar met jouw goedheid,
in jouw voetspoor is vruchtbaarheid.

Velden en heuvels vloeien over:
de weiden kleden zich met vee,
de dalen tooien zich met graan.
Ja, zij roepen en zingen van vreugde!

 

 

(Gezongen door zusters van de St.-Trudoabdij, met citerbegeleiding)

 

Aanzet Psalm 65

Komen bij het lezen van een psalm bij mij wel eens de stekels recht, bij deze psalm heb ik dat niet. Er gaat voor mij vooral een diepe rust van uit. Wie ik ook ben en wat ik ook doe, er is een plek voor mij, waar het goed is om te leven. Er is ‘Iemand’ die voor me zorgt.
Het begint al bij die allereerste strofe:
Mijn stilte is mijn lof voor Jou.
Als ik denk aan hoe mensen bidden – en hoe ik me voorstel dat ook dus zou moeten bidden – dan denk ik aan vele woorden, zoals in de psalmen, bijvoorbeeld, of aan liederen die Gods lof zingen. En dan voel ik me o zo klein, want dat doe ik niet. Dan zijn er excuses als: geen tijd, want veel te drukke dagen – gewoon niet aan gedacht, er is zoveel dat mijn aandacht vraagt – durf ik niet, niet als anderen mij zouden kunnen bezig zien.
Maar hier, veel kleiner klinkt het hier: Mijn stilte is mijn lof voor Jou. Even je gedachten die andere richting uit, even je hart bij ‘Die jou leven doet’, even een naam of een gebeurtenis Hem in handen gelegd.
En die eerste strofe gaat verder:
Mijn stilte is mijn lof voor Jou, God die in ons je woonplaats hebt; mijn gelofte zal ik vervullen voor Jou, Jij die alle gebeden hoort.
Er is mijn stilte, mijn gelofte. Er is Jij die woont in ons, Jij die alle gebeden hoort.
Wat is die gelofte van mij? Mag ik dat zo begrijpen dat ik voluit ‘Ja’ zeg tegen het leven dat ik heb gekregen? Dat ik er, in de gegeven omstandigheden – mijn krachten en mijn zwaktes, mijn talenten en de dingen die ik echt niet kan, de omstandigheden die meevallen en de omstandigheden die me net niet geven wat ik denk nodig te hebben – iets moois, iets goeds van probeer te maken? En wat ik doe hoeft niet een ‘religieuze’ tint te krijgen. Nee, het enige wat van mij gevraagd wordt is dat ik leef vanuit ‘wie of wat’ in mij zijn woonplaats heeft, dat
ik iets doe met wat aan verlangen in mijn ziel verborgen ligt, dat ik vanuit wat leeft in mij mijn eigen kleine steentje bijdraag aan een beter leven voor velen. Zit daarin niet de perspectiefwisseling van ‘mijn lof’, ‘mijn gelofte’ naar ‘die in ons je woonplaats hebt’ en ‘alle gebeden’?
En dan volgt heel logisch die tweede strofe daaruit: dat ik tot God mag komen met wie ik ‘maar’ ben, een beperkte mens met fouten, met overtredingen sterker dan mezelf, met al mijn gebrokenheid. Ik wil wel, maar ik kan het zo vaak niet. De beperkingen, de mankementen, de fouten doen er niet wezenlijk toe. Hij zal mij en mijn pogingen om er iets goeds, iets moois van te maken heel maken. Hij zal voltooien wat ik, in al mijn kleinheid, probeer.
Gods antwoord is overweldigend. Ik mag Léven, verlost van alles wat mij belemmert om te leven. Uit chaos schept Hij mij – net zoals hij dat deed in die eerste zeven dagen – een wereld waar ik gedijen kan. Hij stilt het geraas van zeeën en golven, Hij scheidt het water van het land, Hij schept de bergen die verwijzen naar Hem. En Hij maakt vruchtbaar wat Hij schiep: het land, de akkers, het zaad. Het Léven, mijn Léven mag vruchten dragen, dertig en zestig en honderdvoud.