Verbonden Léven

Joh.1,29-34 (3/01/2024)

29    De volgende morgen zag Johannes Jezus naar zich toekomen.
       Hij zei: “Kijk! Het lam van God,
       dat wegdraagt de zonden van de wereld!
30    Hij is het van wie ik gezegd heb:
       ‘Na mij komt iemand
       die vóór mij is geworden,
       want hij is voorafgaand aan mij.’
31   Ook ik wist niet dat hij het was,
       maar ik ben met water komen dopen
       opdat híj geopenbaard zou worden aan Israël.”
32    En Johannes getuigde:
       “Ik heb de Geest zien neerdalen, als een duif uit de hemel,
       en hij bleef op hem rusten.
33    Ik wist niet dat hij het was,
       maar wie mij gezonden heeft,
       heeft mij gezegd:
       ‘Op wie ook je de Geest ziet neerdalen
       en op hem rusten,
       die is het die zal dopen in heilige Geest.’
34    En ik heb het gezien.
       En ik heb getuigd:
       Déze is de zoon van God!”

Over Johannes de doper zou veel kunnen gezegd worden, maar we moeten ons hier beperken tot één opvallend feit: Tot twee maal toe zegt hij uitdrukkelijk dat hij zelf ook niet weet wie de Messias – het ‘lam van G-d’ – is. Je zou je kunnen afvragen hoe hij dan de wegbereider en aanwijzer moet zijn voor die Messias. Hoe kon hij dan tussen al dat volk die naar hem toekomt om zich te laten dopen die ene herkennen?
Profeten zijn – anders dan vaak gedacht – géén ‘magische figuren’ of hebben geen ‘glazen bol’. Profeten zijn mensen die hun innerlijk oog (je zou ook kunnen zeggen: oor, of een ander zin-tuig) geopend houden op G-d en mét dat geopend oog kijken naar (het innerlijk van) de mensen. Zo onderscheiden ze met dieptezicht G-ds Geest in iemand.
De mensen moesten het op het woord van zo’n profeet maar vertrouwen. Zou ík dat? Het vraagt op onze beurt enig onderscheidingsvermogen die profeten te herkennen. Maar zou ik ze dan ook durven érkennen?