Verbonden Léven

Mc.8,1-10 (13/2/2021)

In die dagen was er weer een grote menigte bij hem en zij hadden niets te eten.
Hij riep zijn leerlingen bij zich en zei tegen hen: “Die mensen beroeren mij tot in mijn binnenste,
want ze zijn al drie dagen bij mij en hebben niets te eten. Als ik hen zonder eten naar huis stuur,
zullen ze ondereg bezwijken, want sommigen zijn van ver gekomen.”
Zijn leerlingen antwoordden hem: “Vanwaar kan iemand in dit afgelegen gebied brood halen om al die mensen voldoende te voeden?”
Hij vroeg hen: “Hoeveel broden heb je?” Ze zeiden: “Zeven.”
Hij gebood de mensen op de grond te gaan zitten.
Hij nam de zeven broden en na gedankt te hebben [euchartistein], brak hij ze en gaf ze aan zijn leerlingen om ze voor te zetten aan de menigte.
Ze hadden ook enkele visjes. Hij zegende die en zei ze ook voor te zetten.
Ze aten en werden volop gevoed. En toen ze de overblijvende stukken ophaalden, waren er zeven manden. Er waren ongeveer vierduizend mensen.
Toen stuurde hij hen weg.
Onmiddellijk stapte hij in een boot, samen met zijn leerlingen, en ze kwamen in de streek van Dalmanuta.

Een wonderlijk verhaal, dit broodverhaal. Net als alle wonderverhalen vertrekt het vanuit een schaarste, een nood,
die door Jezus gezien wordt en die hem tot diep van binnen beroert. De betrokkenheid op de mensen zet hem in beweging.
Hij dankt, breekt en doet delen. Zo raakt hij het hart van de mensen. En dat zet mensen in beweging.
Een wonderlijk verhaal en toch herkenbaar. Denk maar aan een vergadering of een viering die gevolgd wordt door een maaltijd.
Je zal het onmiddellijk her-inneren, de rijkdom van zo’n ongedwongen broodjeslunch. Het is dé plaats waar levenservaringen uitgewisseld worden en relaties groeien.
Daar aan tafel, al sprekend en delend, komt men elkaars drijfveren en levensinspiratie op het spoor. Daar raakt men intenser op elkaar betrokken.
Ik weet niet of deze gedeelde maaltijd na Jezus’ optreden een analoog proces op gang bracht, maar de zeven manden overschot geven alvast de indruk dat er veel gebabbeld werd en dat er onderling meer dan alleen maar brood gedeeld werd.

Mc.8,11-13 (15/2/2021)

De farizeeën gingen naar Jezus toe en ze begonnen met hem te twisten, door van hem een teken uit de hemel te verwachten en hem zo op de proef te stellen.
Uit het diepst van zijn wezen slaakte Jezus een zucht, en zei: “Waarom verwachten jullie toch een teken? ik verzeker jullie: dat zal niet gebeuren!”
Hij liet hem achter, stapte weer in de boot en ging weg naar de overkant.

Telkens als er in het evangelie staat: “Zij wilden hem op de proef stellen”, weten we dat Jezus het spelletje van de farizeeën niet zal meespelen.
Ook hier geeft hij niet wat ze vragen: een teken geven … dat zal niet gebeuren!
Het lukte de vragers naar een teken duidelijk niet om te zien wat Huub Oosterhuis verwoordt:
Geen ander teken ons gegeven, geen licht in onze duisternis dan deze mens om mee te leven, een G-d die onze broeder is (lied: Komt ons in diepe nacht ter ore).
Zij zagen het niet. Nochtans liep hij gewoon rond tussen hen. Maar ja, Jezus loopt nu eenmaal niet te pronken met wie hij wezenlijk is.
Als je echter vrij en open in het leven staat, als je bereid bent om van binnen uit te zien, dan kan je niet anders dan dit te zien.
Heel zijn leven (woord en daad) schreeuwt het uit.
En toch …
Zij waren er bij toen. Ze hebben van de wonderen gehoord en hebben ze zelfs gezien en meegemaakt.
En toch zien ze niet.
En wij? Wat zien en geloven wij? Want ook wij mogen mee-maken dat G-d geleefd wordt door zovelen.
Ook wij mogen meemaken wat zij meemaakten: samen leven met mensen wiens leven het goddelijke uitschreeuwt.
De vraag is van alle tijden: Zien wij de tekenen … vandaag?

Mc.8,14-21 (16/2/2021)

Nu hadden ze vergeten brood mee te nemen waardoor ze maar één brood bij zich hadden in de boot.
Jezus drukte hen op het hart: “Zie toe, pas op voor het zuurdesem van de farizeeën en het zuurdesem van Herodes!”
Zij bleven onder elkaar overleggen dat ze geen broden hadden.
Toen Jezus dat merkte, zei hij tegen hen: “Waarom blijven jullie zeggen dat je geen broden hebt?
Besef en begrijp je het nu nog niet? Is jullie hart nog zo verhard? Jullie hebben ogen, en je ziet niet?
Jullie hebben oren, en je hoort niet? Herinneren jullie je niet dat ik de vijf broden heb gebroken voor vijfduizend mensen?
Hoeveel korven vol resten heb je toen verzameld?” Ze zeiden: “Twaalf.” [Mc.6,41-44]
“En toen ik de zeven broden brak voor vierduizend mensen, hoeveel manden met resten heb je toen verzameld?” Ze zeiden: “Zeven.” [Mc.8,5-9]
Hij zei hen: “En je begrijpt het nóg niet …?”

Ze zien het niet, de leerlingen. Ze blijven haken aan dat ene brood, aan dat wat ze (niet) hebben.
Geen wonder dat Jezus opnieuw gaat zuchten bij al dat niet-zien van zijn leerlingen. Het gaat niet over dat ene brood.
Het is het desem dat van tel is, die innerlijke drive die leven geeft in overvloed, omdat ze op G-d richt.
En ze hadden het kunnen weten hoe die ervaring(en) van overvloed leven-gevend zijn.
Jezus waarschuwt hen voor een niet-overeenstemming: Kijk kritisch naar je binnenkant (het desem) en zie of die overeenstemt met de uiterlijke vorm van je leven.
Daarover gaat het! Over de overeenstemming tussen die twee, tussen binnen en buiten, en over de bekommernis, om datgene waardoor deze overeenstemming verbroken kan worden.
En hij geeft een toetssteen mee: Kijk naar wat overblijft als je deelt wat je hebt. !
Waar gedeeld wordt vanuit overeenstemming, die ons altijd op de a/Ander richt, zal overvloed zijn;
waar geleefd wordt vanuit niet-overeenstemming, die ons altijd op onszelf richt, zal tekort zijn.

 

Mc.9,2-10 (28/2/2021) 

Zes dagen later [na de eerste lijdensvoorspelling] nam Jezus Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee
naar een hoge berg, geheel alleen. Daar werd hij voor hun ogen van gedaante veranderd.
Zijn kleren werden glanzend, hel wit, zoals geen wolbewerker op aarde ze wit kan maken.
lia en Mozes verschenen aan hen; zij waren in gesprek met Jezus.
Petrus reageerde tegen Jezus: “Meester, het is goed dat wij hier zijn.
Laten we drie tenten maken, één voor jou, één voor Mozes en één voor Elia.”
Want hij wist niet wat te zeggen; ze waren immers van vrees bevangen.
Nu overschaduwde hen een wolk en een stem uit de wolk zei: “Dit is mijn geliefde zoon, luister naar hem.”
Plots rondkijkend, zagen zij niemand meer bij zich dan alleen Jezus.
Toen zij van de berg afdaalden, gebood hij hun aan niemand te vertellen wat ze gezien hadden
dan wanneer de mensenzoon zou zijn opgestaan uit de doden.
Ze bewaarden deze woorden bij zichzelf, maar vroegen zich onder elkaar wel af wat dat ‘opstaan uit de doden’ betekende.

 Zien, soms even.
Dat is wat het verhaal belooft: dat we het zien, die andere, diepere werkelijkheid en dat we er iets van ontwaren.
Samen met de drie discipelen wordt ons een blik op de hemelse heerlijkheid gegund. Daar is veel te ontdekken, als je er gevoelig voor bent.
En als je het ziet dan herken je ook het verlangen van Petrus. Het verlangen om die momenten van inzicht, die piekmomenten, vast te houden.
Maar er staat nadrukkelijk dat ze de berg afdaalden. Dat ze opnieuw het gewone, alledaagse leven tegemoet gaan.
Want daar wordt het (gelovig)leven geleefd. Niet op de berg, niet met het hoofd in de wolken,
maar gewoon, tussen de mensen, met de voeten op de grond. Maar als je even die hemelse glimp hebt opgevangen,
dan is dat laag-bij-de-grondse nooit meer hetzelfde. Dan krijgt alles van het gewone leven een bijzondere glans.
Dan weet je, diep van binnen, dat wij niet voor de grijsheid en de grauwheid zijn bestemd, maar voor het licht, het go(e)de.
Dit verlangen en hiermee concreet aan de slag gaan houdt een mens op de been.

 

Mc.10,28-31 (25/05/2021)

Petrus ging daarop in [op Jezus’ uitspraken over de rijke jonge man] en zei tegen Jezus: “Kijk, wíj hebben toch maar alles losgelaten en wíj zíjn je gevolgd …”
Jezus antwoordde: “Amen, ik zeg jullie: Er is niemand die zijn huis heeft losgelaten, of zijn broers of zussen, of zijn vader of moeder, of zijn vrouw en kinderen, of zijn akkers, omwille van mij en de bevrijdende boodschap [Euangelion], die niet, nu in deze tijd, honderdvoudig huizen ontvangt, en broers en zussen, en moeders en kinderen, en akkers, – zij het mét vervolgingen – en in de nieuwe tijd het volle leven.
Maar vele eersten zullen laatsten zijn en de laatsten de eersten!”

Na Pinksteren komen we met de Bijbelteksten weer in de ‘gewone tijd door het jaar’ (tot aan de Advent!). Eerst pikken we nog even de draad van de Marcus-lezingen op waar die voor de Vastentijd was blijven liggen. Vanaf de 7 juni start een lange reeks Matteüs-lezingen.

O Petrus, o zo menselijke leerling van Jezus, o zo herkenbaar … Hoe we ons zo graag laten voorstaan op wat we al (menen te) realiseren van Jezus’ boodschap!
En Jezus’ antwoord al weer even typisch. Hij wijst Petrus niet af! Wijst hem niet eens terecht. Hij wijst alleen op de consequenties.
Bemerk dat het over ‘consequenties’ gaat, niet over ‘beloning’. Wie de van-zelf-sprekende dingen loslaat (bemerk opnieuw: er staat ‘loslaten’, níet ‘achterlaten’; het is dus een kwestie van je er niet aan vast te klampen alsof je al je heil dáárvan zou moeten verwachten), zal ‘gewoon’ vaststellen dat er een overvloed aan ánderen aan hem gegeven wordt om daad-werkelijk lief te hebben en zorg voor te dragen!
En dat het over ‘consequenties’ gaat, wordt des te duidelijker in dat schijnbaar achteloos toegevoegde zinnetje “zij het mét vervolging”. Waarachtige zorg en liefde is nooit ‘los verkrijgbaar’. Wie echt kiest voor de weg van Jezus, zal ook in meerdere vormen het lijden ontmoeten. Alleen wie óók het lijden opneemt, neemt de liefde, en daarmee het Léven, op.

 

Mc.10,32-45 (26/05/2021)

Ze gingen op weg naar Jeruzalem. Jezus ging voorop; zij waren verschrikt en diegenen die volgden waren bang. Hij nam de twaalf opnieuw bij zich en begon hen te zeggen wat er hem zou overkomen:
“Kijk! Nu gaan we op naar Jeruzalem en de mensenzoon zal overgeleverd worden aan de hogepriesters en schriftgeleerden en ze zullen hem ter dood veroordelen. Ze zullen hem overleveren aan de niet-Joodse volken en ze zullen hem bespotten, geselen en bespuwen, en ze zullen hem doden en op de derde dag zal hij worden opgewekt.”
Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeus, kwamen bij hem en vroegen: “Meester, het is onze bedoeling dat je voor ons doet wat wij vragen.” Hij zei hen: “Wat wil je dat ik voor jullie doe?” Ze antwoordden hem: “Geef dat wij mogen zetelen in jouw grootsheid, één links en één rechts van jou.” Maar Jezus zei hen: “Je weet niet wat je vraagt. Kunnen jullie de beker drinken die ik zal drinken, of je laten onderdompelen met de onderdompeling die ik zal ondergaan?” Ze zeiden hem: “Ja, dat kunnen wij!” Hij ging tegen hen verder: “Ja, mijn beker zul je wel drinken en ondergedompeld worden waarin ik ondergedompeld wordt, maar wat betreft het rechts of links van mij zetelen: het is niet aan mij dat te geven, dat is voor hen voor wie mijn Vader dit bereid heeft.”
De tien [overige leerlingen] hoorden dit en raakten diep geschokt over Jakobus en Johannes. Maar Jezus riep hen bij zich en zei: “Jullie weten dat de leiders van de volken hen overheersen en dat de groten hun macht misbruiken tegen hen. Zo mag het bij jullie niet zijn! Wie onder jullie groot wil worden, moet jullie dienaar zijn, en wie onder jullie de eerste wil zijn, moet jullie knecht zijn; zoals de mensenzoon niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losgeld voor velen [= allen].”

Jezus gaat vastberaden voorop! Bij hem is er geen onzekerheid of aarzeling te bespeuren. Zij die hem volgen daarentegen, zij aarzelen. Is het wel verstandig om consequent door te gaan? Zijn G-d en de medemens het wel waard om je leven voor te geven? Voor Jezus wel, hij aarzelt niet! Vastberaden zal hij doorgaan, trouw aan G-d, trouw aan zichzelf en trouw aan de mensen, tot het einde toe.
Ondertussen zijn z’n volgelingen (ook heel vastberaden) bezig met zichzelf: twee van hen willen hun postje veiligstellen, anderen voelen zich gepasseerd, jaloers misschien omwille van het lef van de twee.
Die ik-gerichtheid past niet in Jezus’ visie: Wie de belangrijkste; de eerste wil zijn, zal de anderen moeten dienen. Krasser nog: hij zal knecht moeten worden. Zo laat hij iets vermoeden van zijn totaal andere kijk op onze aardse realiteit.
En wij, waar zullen wij vastberaden voor gaan? Gaan we voor wat in onze wereld geldt als belangrijk, vanzelfsprekend en heel normaal of kiezen we (hoe aarzelend ook) voor een leven-gevende weg … Hem achterna?