Verbonden Léven

Mt. 20,1-16a (19/08/2020)

In die tijd verhaalde Jezus de volgende gelijkenis:
Met het Rijk der hemelen is het als met een landeigenaar die vroeg in de morgen uitging om arbeiders te huren voor zijn wijngaard.
Hij werd het met de arbeiders eens voor een denarie per dag en stuurde ze naar zijn wijngaard.
Rond het derde uur ging hij er weer op uit en zag nog anderen werkloos op de markt staan
tot wie hij zei: Gaat ook naar mijn wijngaard en ik zal je geven wat billijk is.
En zij gingen.
Rond het elfde uur ging hij opnieuw uit en vond er weer anderen staan. Hij zei tot hen: Wat sta je heel de dag werkloos?
Ze antwoordden hem: Niemand heeft ons gehuurd. Daarop zei hij tot hen: Gaat ook jullie naar mijn wijngaard.
Bij het vallen van de avond sprak de eigenaar van de wijngaard tot zijn rentmeester: Roep de arbeiders en betaal hun uit,
te beginnen met de laatsten en zo tot de eersten.
Toen de arbeiders van het elfde uur kwamen, kregen zij elk een denarie;
toen nu ook de eersten kwamen, meenden dezen dat zij meer zouden krijgen, maar ook zij kregen ieder de overeengekomen denarie.
Ze namen hem wel aan, maar begonnen tegen de landeigenaar te morren en zeiden:
Dezen hier, die het laatst gekomen zijn, hebben maar een uur gewerkt en jij stelt ze gelijk met ons die de last van de dag en de brandende hitte hebben gedragen.
Maar hij antwoordde een van hen: Vriend, ik doe je toch geen onrecht? Ben jij niet met mij overeengekomen voor een denarie?
Neem wat je toekomt en ga heen.
Mag ik soms met het mijne niet doen wat ik verkies of ben je kwaad, omdat ik goed ben?
Zo zullen de laatsten de eersten en de eersten de laatsten zijn.'

Eén van de parabels van Jezus die ons wel eens doet blozen. Enerzijds erkennen we natuurlijk de uitbundige goedheid van de ‘landeigenaar’;
maar anderzijds herkennen we in onszelf even goed de kwaadheid van ‘de werkers van het eerste uur’. Het botst op ons rechtvaardigheidsgevoel.
Maar wie zegt dat ‘het rijk der hemelen’ de normen van óns rechtvaardigheidsgevoel volgt?!
Zou het niet eerder de bedoeling zijn dat het juist omgekeerd is, dat wij proberen te volgen waar het in het rijk der hemelen om gaat?
Durven wíj die uitbundige goedheid aan (met dus ook een overschrijden van een beperkende grens van ‘rechtvaardigheid’)?
Durven wij maatschappelijke welvoeglijkheid ondergeschikt laten zijn aan goedheid? Ook als het kwaadheid oproept?
(Want het blijkt – toen en nu – dat dat menselijkerwijze zál gebeuren.)
Dán zal het zijn als met het rijk der hemelen …