Verbonden Léven

Lc.6,1-5 (5/09/2020)

Eens ging Jezus op een sabbat door korenvelden en om te eten plukten zijn leerlingen aren, die ze met hun handen uitwreven.
Sommige Farizeeën vroegen: 'Waarom doen jullie iets dat op sabbat niet mag?'
Jezus gaf hun ten antwoord: 'Heb je dan niet gelezen wat David deed, toen hij en zijn metgezellen honger kregen?'
Hoe hij het huis van God binnenging, de toonbroden nam en opat en er ook van gaf aan zijn metgezellen, terwijl toch alleen de priesters daarvan mogen eten?'
En hij voegde er aan toe: 'De Mensenzoon is Heer van de sabbat.'

Hier zien we één van die voorvallen waarom ‘Jezus en zijn clubje’ wel eens als flierefluiters werden afgeschilderd.
God eren, moest je doen op sabbat, niet werken, ook niet als dat even vrolijk in je opkwam om toch maar wat aren te plukken.
Als je beter kijkt en echt probeert te peilen waar het Jezus om gaat, dan wordt toch al snel duidelijk dat dit ‘vrolijk tafereeltje’
helemaal geen losbandigheid is en ook niet zomaar een ‘doen wat ik wil’. Het toont een ‘vrijheid’, ja, maar géén ‘vrijblijvendheid’.
Jezus’ vrijheid (dus ook voor ons als Christen te betrachten) is er een van zó geworteld te zijn en zó zich te focussen op de kern van de zaak,
dat hij zich door niets meer laat belemmeren om te doen wat hij moet doen.
De sabbat is er niet om de sabbat zelf, maar om G-d te eren. Daar was Jezus het volmondig met de Joden over eens!
Maar dat kun je óók vanuit je honger, én je vrolijkheid, én je … (Vul maar in!)
Niets – NIETS – kan ons scheiden van Christus, als wij het in díe vrijheid ook op G-d richten …