Verbonden Léven

Joh.20,24-29 (3/7/2021) 

Maar Tomas, die ‘de tweeling’ wordt genoemd, één van de twaalf, was niet bij hen toen Jezus kwam. De andere leerlingen zeiden hem: “We hebben de Heer gezien!” Maar hij zei tegen hen: Als ik in zijn handen de inslag van de spijkers niet zie en er mijn vingers in kan steken, en als ik mijn hand niet in zijn zijde kan leggen, hoe kan ik het dan vertrouwen?”
Acht dagen later waren zijn leerlingen weer bijeen en nu was Tomas er wel bij. Jezus kwam – terwijl de deuren gesloten waren – in hun midden en zei: “Vrede voor jullie!” Daarna zei hij tegen Tomas: “Kom met je vinger, kijk naar mijn handen, kom met je hand en leg die in mijn zijde. Wees niet wantrouwig, maar vertrouw!”
Tomas antwoordde hem: “Mijn Heer en mijn God!” Jezus zei hem: “Omdat je mij gezien hebt, ben je gaan vertrouwen. Gezegend wie niet gezien heeft én vertrouwen!”

Ocharme Thomas, de geschiedenis ingegaan als ‘de ongelovige’. O.k., hij legt enige kritische zin aan de dag ten aanzien van wat anderen hem voorzeggen. Maar staat dat geloof in de weg?
Heeft hij geen gelijk dat geloof handen en voeten moet krijgen eer het waarachtig kan genoemd worden? Is geloof dat zich niet vuil maakt aan het bloed van het lijden van mensen wel te vertrouwen? Is geloof dat zich niet ver-werkelijk-t, tastbaar wordt, eigenlijk wel geloof?
Eigenlijk had Thomas Jezus’ boodschap juist zeer goed begrepen. Zo was het met zijn leven, zo was het met zijn dood; zo moest het ook dus zijn bij zijn verrijzenis: het draagt de sporen van zijn daad-werkelijk aandacht voor mensen. Niet in een soort ‘vrome algemene liefde’, maar voor deze en gene mens die zijn pad kruiste. Gelovig of verguisd ongelovig, man of gemarginaliseerde vrouw, wettelijk rein of onaanraakbaar onrein, … het deed er allemaal niet toe. Hij maakte zijn handen, zijn kleren, en aan het eind ook zijn lijf eraan vuil, besmeurd met de ellende van heel concrete mensen.
Zo ‘moest’ het zijn. Thomas had het goed gezien!