Verbonden Léven

Joh. 20,11-18 (14/4/2020)

In die tijd stond Maria buiten bij het graf te schreien. En al schreiend boog zij zich naar het graf toe en zag op de plaats waar Jezus' lichaam gelegen had,
twee in het wit geklede engelen zitten, een aan het hoofdeinde en een aan het voeteneinde. Zij spraken haar aan: 'Vrouw, waarom schreit ge?' Zij antwoordde:
'Zij hebben mijn Heer weggenomen en ik weet niet waar zij Hem hebben neergelegd.' Toen zij dit gezegd had, keerde zij zich om en zag Jezus staan,
maar zonder te weten dat het Jezus was. Jezus zei tot haar: 'Vrouw, waarom schreit ge? Wie zoekt ge?' In de mening dat het de tuinman was vroeg zij:
'Heer, mocht gij hem hebben weggebracht, zeg mij dan waar ge hem hebt neergelegd zodat ik hem kan weghalen.' Daarop zei Jezus haar: 'Maria!'
Zij keerde zich om en zei tot hem in het Hebreeuws: 'Rabboeni!' wat leraar betekent. Toen sprak Jezus: 'Houd mij niet vast, want ik ben nog niet opgestegen naar mijn Vader,
maar ga naar mijn broeders en zeg hun: Ik stijg op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God.'
Maria Magdalena ging aan de leerlingen berichten dat zij de Heer gezien had en wat hij haar gezegd had.

‘Wat voorafging’: Maria Magdalena was naar het graf gegaan. Had gezien dat het leeg was. Riep de apostelen erbij. (Petrus en Johannes, met overigens alweer rivaliteit over wie er nu wel de eerste was.)
Die zagen ook dat het leeg was. Ze begrepen er niets van. En gingen terug naar huis.
Maar Maria Magdalena, ongetwijfeld omwille van de liefde – het hart heeft zo z’n redenen die het verstand niet kent – bleef.
En het is in dat blijven-omwille-van-de-liefde dat de gloednieuwe ontmoeting plaats vindt. Pas hierin kan de Verrezene zich laten zien.
Maria moet er zich echter nog twee keer voor omkeren eer ze echt kan ‘zien’. Ze moet zich wegkeren van het graf, van alle doodsheid, én ze moet zich keren naar haar naam!
Ze mág – éindelijk – zijn wie ze in wezen is. Alleen Jezus kon zó haar naam uitspreken dat ze vrij werd.
Maar vrijheid is een groeiproces. De mens is telkens weer geneigd zich ergens op vast te zetten. “Hou mij niet vast, moet Jezus opnieuw zeggen, maar ga, ik zend je.”
Nu moet die vrouw (díe vrouw nog wel) dat gaan zeggen aan die mannen daar …
Durft ze zich om te keren?