Verbonden Léven

Zaterdag (27/06/2020)

Mt. 8,5-17

 Toen Jezus in Kafarnaüm aangekomen was, kwam een honderdman naar Hem toe die zijn hulp inriep met de woorden:
'Heer, mijn knecht ligt verlamd in mijn huis en lijdt vreselijk pijn.' Hij sprak tot hem: 'Ik zal hem komen genezen.'
Maar de honderdman antwoordde: 'Heer, ik ben het niet waard dat Jij onder mijn dak komt; maar een enkel woord van jou is voldoende
om mijn knecht te doen genezen. Want al ben ik zelf een ondergeschikte, ik heb weer manschappen onder mij; en tot de een zeg ik:
'Ga!' en hij gaat; en tot een ander: 'Kom! en hij komt; en aan mijn knecht: 'Doe dit!' en hij doet het.'
Toen Jezus dit hoorde stond Hij verwonderd en zei tot hen die hem volgden: 'Voorwaar, Ik zeg jullie: bij niemand in Israël heb Ik een zó groot geloof gevonden.
Ik zeg jullie, dat velen uit het oosten en het westen zullen komen en met Abraham en Isaäk en Jakob zullen aanzitten in het rijk der hemelen;
maar de kinderen van het rijk zullen buitengeworpen worden in de duisternis: daar zal geween zijn en tandengeknars.'
En tot de honderdman sprak Jezus: 'Ga, zoals jij geloofd hebt geschiede je.' En op datzelfde ogenblik werd de knecht gezond.

Toen Jezus in het huis van Petrus gekomen was, vond Hij diens schoonmoeder met koorts te bed liggen.
Hij raakte haar hand aan en zij werd vrij van koorts; zij stond op en bediende Hem.
Toen de avond gevallen was, bracht men veel bezetenen bij Hem. Hij dreef door een woord de geesten uit,
en alle zieken genas Hij, opdat in vervulling zou gaan wat door de profeet Jesaja gezegd was:
'Hij heeft onze zwakheden weggenomen en onze ziekten heeft Hij gedragen.'

“Heer, ik ben niet waardig dat Jij onder mijn dak komt.”
Wat een weerbarstige zin – en dan zeggen we haar zelf ook nog eens luidop, elke keer we Eucharistie vieren!
Zijn wij het dan werkelijk niet waard dat Jezus naar ons toe komt? Moeten we onszelf weer eens zo klein zien? Of begrijpen we dat verkeerd?
De honderdman maakt zichzelf alvast niet kleiner dan hij is: hij spreekt over zijn leiderschap en dat hij bevelen geeft en dat die ook opgevolgd worden …
Toch belet hem deze ‘grootsheid’ niet dat hij zichzelf op zijn juiste plaats ziet: “Ik ben zelf ook ondergeschikte.”
En zo ziet hij ook zichzelf tegenover Jezus: klein in de huiveringwekkende confrontatie met het mysterie van leven en dood;
groots in zijn vertrouwen en de dingen op hun juiste plaats te zien.
Echt waardeloos worden wij pas als wij buiten onze eigen, juiste, plaats gaan leven; wanneer wij ons te klein maken (en zo onze talenten verbergen)
én wanneer wij ons te groot maken (en zo een holle luchtbel worden).

Nederigheid is: de o zo moeilijke gulden middenweg tussen deze beide.