Verbonden Léven

Mc.7,31-37 (12/2/2021)

Jezus ging weer weg van het gebied van Tyrus en Sidon en kwam bij het meer van Galilea,
in het gebied van Dekapolis [dus aan de oostzijde van het meer, ook Helleens/’heidens’ gebied].
Men bracht hem een dove, die ook moeilijk sprak, en ze smeekten hem de handen op te leggen.
Jezus nam hem uit de menigte apart, stak zijn vingers in zijn oren, spuwde en nam zijn tong vast.
Hij keek op naar de hemel, zuchtte en zei tegen hem: “Effata!” – wat betekent: word geopend.
Onmiddellijk openden zich zijn oren en werd de band van zijn tong los en kon hij gewoon spreken.
Jezus gebood hun het aan niemand te zeggen, maar hoe meer hij het verbood, hoe meer zij het verkondigden.
Ze waren uitermate versteld en zeiden: “Alles doet hij goed! Doven doet hij horen en sprakelozen spreken.”

Men brengt een man bij Jezus. Een man die niet hoort en moeilijk spreekt, met een gestoorde communicatie tot gevolg.
Daar zit een medische kant aan (doofheid) maar hier is ook sprake van een storing in het intermenselijke verkeer.
De man kan (mag?) niet voor zichzelf spreken. Alles wordt door derde voor hem geregeld.
De mensen om hem heen denken heel goed te weten wat hij nodig heeft (met de beste bedoelingen!).
Maar Jezus neemt hem weg uit die menigte, weg van onder de goedbedoelde, verstikkende laag van liefdadigheid, die de eigen stem smoort.
“Ga open, Effata!” zegt hij tégen hem. Hij spreekt hem aan. “Breek uit de stereotypen waarin mensen jou, elkaar en zichzelf gevangen houden”.
Is dat niet wat we allen verlangen? Dat er Een is die je aanspreekt, die je kent. Een die je aanspreekt in je kwetsbaarheid, in je eigenheid en niet op je gebrek.
Dat is het wonder dat Jezus hier doet – en steeds opnieuw doet – nl. zeggen, als een belofte: “Ga, open”