Verbonden Léven

Mc.7,1-13 (9/2/2021)

Nu verzamelden zich de farizeeën en enkele schriftgeleerden, die uit Jeruzalem gekomen waren, bij Jezus.
Zij merkten op dat sommige van zijn leerlingen met onreine – dat wil zeggen: ongewassen – handen het brood aten.
(De farizeeën en alle Joden eten immers nooit zonder eerst de handen te wassen – vasthoudend aan de traditie van de oudsten.
Als ze bijvoorbeeld terugkomen van de markt, zullen ze niet eten zonder zich eerste te besprenkelen.
Zo zijn er nog vele andere gewoontes waar ze aan vasthouden, zoals de onderdompeling van drinkbekers, kannen en koperen vaten.)
Nu vroegen de farizeeën en schriftgeleerden hem: “Waarom handelen jouw leerlingen niet naar de traditie van de oudsten, maar eten zij het brood met onreine handen?” Hij antwoordde hun: “Hoe goed heeft Jesaja over jullie geprofeteerd, huichelaars [hypokrites, voorbij het oordeel], waar geschreven staat:
Dit volk eert mij met de lippen, maar hun hart is ver van mij verwijderd! Tevergeefs vereren ze mij. Wat ze leren, zijn geboden van mensen. [Jes.29,13]
Terwijl je het gebod van God loslaat, hou je vast aan de traditie van mensen. ’t Is mooi: Je schaft het gebod van God af om je eigen traditie in stand te houden!
Want bijvoorbeeld: Mozes heeft gezegd: Eer je vader en je moeder, en: Wie aan zijn vader of moeder het kwade toezegt, moet sterven. [Ex.20,12]
Maar jullie zeggen: Als iemand tegen zijn vader of moeder zegt: Alles waarmee ik jullie zou kunnen helpen is een korban – een offergave
[dus voor God bestemd, en niet voor de ouders], dan hoeft hij zijn vader en moeder niet meer te helpen.
Zo ontkracht je Gods woord door jullie eigen traditie. En je doet veel dergelijke dingen.”

Voor ons nu is het gemakkelijk om hoofdschuddend ons af te vragen: Waar waren ze toch mee bezig, die Joden? Al die futiele details die toch nergens toe leiden …
Maar laten we niet te snel zijn met ons oordeel! Het is makkelijk zo te spreken omdat we er in tijd en cultuur ver van af staan
en omdat wij het altijd zo gehoord hebben in de Evangelies. Maar zouden wij het ook zo gemakkelijk herkennen als het in ons eigen leven is?
Terwijl ongetwijfeld allerlei er-niets-toe-doende-futiliteiten ook in ons eigen dagelijks leven aanwezig zijn!
Behoorlijk veel dingen doen wij eigenlijk alleen maar zus of zo, omdát we dat ‘altijd zo hebben gedaan’.
De echte vraag is echter nog niet of ze nu nutteloos zijn of niet (kan ook wel eens bevrijdend zijn, die vraag te durven stellen),
maar wel: waarop zijn ze gericht? Geven ze uiting aan en maken ze mij en mijn medemens vrij voor een leven richting G-d?
Of spreken ze eigenlijk vooral over mezelf en wat ík belangrijk vind (en waar anderen dan meestal mee in de kou blijven)?
Dat is de vraag die Jezus stelt, ook aan mij vandaag.