Verbonden Léven

Mc.3,1-6  (20/1/2021)

Jezus ging opnieuw de plaats van samenkomst [in Kafarnaüm] binnen. Daar was iemand met een verdorde hand.
Men hield hem in de gaten of hij op sabbat zou genezen, zodat ze hem konden aanklagen.
Hij zei tegen degene met de verdorde hand: “Sta op. Kom hier in het midden.”
En tegen hen zei hij: “Wat moet men doen op sabbat: goed of kwaad, iemand bevrijden of doden?”
Maar zij zwegen. Woedend keek hij rond, diep bedroefd om de verhardheid van hun hart,
en hij zei tegen hem: “Strek je hand uit.” Hij strekte zijn hand uit en die herstelde helemaal.
De farizeeën gingen naar buiten en onmiddellijk beraadden ze met de herodianen hoe ze hem zouden kunnen ombrengen.

Er was een diep verdriet in hem. Het verdriet was niet zichtbaar. De verdorde hand wel.
Zichtbaar was zijn geklungel bij het werk, zijn geknoei bij het eten én … de blikken van minachting die hem dat opleverde.
Nu ging hij naar de bidplaats. Hij wou. Ook al had men hem al lang laten voelen dat zijn bidden maar half was.
Nu was daar iemand aanwezig die óók diep bedroefd was. Níet om verschrompelde handen, maar om verschrompelde harten.
Stel je voor! Hij was bereid goed te doen!
“Strek je hand uit, hier in ons midden.” Geen minachtende blikken bij hem, alleen een mee-vóelen van het verborgen verdriet.
En hij werd ge-heel-d. Zijn hand en zíjn hart.
Zouden ook de harten van de andere aanwezigen ge-heel-d worden …?