Verbonden Léven

Joh. 3,16-21 (22/4/2020)

In die tijd zei Jezus tot Nikodemus: 'Zozeer heeft God de wereld liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven,
opdat alwie in hem gelooft niet verloren zal gaan maar eeuwig leven zal hebben. God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gezonden
om de wereld te oordelen, maar opdat de wereld door hem zou worden gered. Wie in hem gelooft wordt niet geoordeeld,
maar wie niet gelooft is al veroordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de Naam van de eniggeboren Zoon Gods. Hierin bestaat het oordeel:
het licht is in de wereld gekomen, maar de mensen beminden de duisternis meer dan het licht, omdat hun daden slecht waren.
Ieder die slecht handelt heeft afschuw van het licht en gaat niet naar het licht toe uit vrees dat zijn werken openbaar gemaakt worden.
Maar wie de waarheid doet gaat naar het licht, opdat van zijn daden moge blijken dat zij in God zijn gedaan.'

Het valt mij op hoe positief de Evangeliewoorden vandaag klinken. Het gaat over liefhebben, geven, redden, licht. Dit is werkelijk ‘blijde boodschap’ ten top.
Maar als je deze boodschap goed leest, dan zie je dat de boodschap geen ‘tekst’ is, maar een concreet iemand: Jezus zelf! Dít is de blijde boodschap:
dat God de wereld (de mensen) zó graag ziet dat hij zijn zoon – zichzelf – geeft. En dat brengt redding en licht. Uit zichzelf dwalen de mensen rond in duisternis;
hoe bekoorlijk lijkt de duisternis (en al onze ‘duistere werken’) niet te zijn!
Ik was eigenlijk ontroerd door die massieve golf van liefde waarmee God ons – mij – wíl overkomen.
Maar tegelijk met de ontroering overspoelde mij ook de vraag: en ik? Kan ik de wereld zó liefhebben? Kan ik mezelf geven aan de heel concrete mens naast mij,
ook met zijn of haar duistere kantjes? Kan ik ‘niet oordelen’ en alleen maar licht en liefde zijn?
Als God mij en jou(!) ermee overstroomt, dan zijn we misschien al een eindje onderweg om het te laten doorstromen naar de mensen naast ons?