Verbonden Léven

Joh. 1,47-51 (29/09/2020) HH. Michaël, Gabriël, Rafaël
 
Jezus zag Natanaël naar zich toe komen en zei:
“Dat is nu een echte Israëliet, een mens zonder bedrog.”
Waar ken je mij van”, vroeg Natanaël?
Jezus antwoordde: “Ik had je al gezien voor dat Filippus je riep, toen je onder de vijgenboom zat.”
“Rabbi, jij bent de Zoon van God, jij bent de koning van Israël”, riep Natanaël uit!
Jezus vroeg: “Geloof je omdat ik tegen je zei dat ik je onder de vijgenboom zag zitten? Je zult nog grotere dingen zien.”
“Waarachtig, ik verzeker jullie, voegde hij eraan toe, jullie zullen de hemel geopend zien,
en de engelen van God zien omhooggaan en neerdalen naar de mensenzoon.”
 
“Hoe ken Jij mij?” Een bijzonder indringende vraag. Waar ik Jezus écht tot mij laat spreken,
kom ik tot de vaststelling dat hij mij ként – en niet zomaar een beetje, maar ten diepste (dieper nog dan ik mezelf ken).
Dat is soms wel wat onthutsend, brengt mij in verwarring, omdat ik dácht mezelf te kennen. Soms is het ook wel wat ontluisterend,
omdat ik mezelf vooral mijn eigen ideaalbeeld voorhou. Maar Jezus kent mij – “hij doorgrond mijn hart en nieren” (Psalm 139).
Maar zijn kennen is een bijbels kennen: dat doe je met je hart, niet met je hoofd. Kennen en beminnen zijn voor de bijbelse mens
– die Jezus uiteraard ten voeten uit was – één. Zal ik mij zó laten aankijken? Zal ik mij ‘laten kennen’?
Zal ik mij laten liefhebben? Zal ik ‘in kennis zijn met’ Jezus? Ik zal er méns door worden, échte mens, hele mens – méér dan
die (zogezegd ideale) helft die ik daar maar van beleef!